Plan: | Dijkversterking Gorinchem - Waardenburg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0512.BP2020192-4001 |
Voor u ligt het ontwerpbestemmingsplan voor dijkversterking Gorinchem - Waardenburg. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft voor dat een gemeente voor haar grondgebied één of meerdere bestemmingsplannen vaststelt om de bestemming van gronden weer te geven. Indien deze bestemmingen veranderd moeten worden, dienen bestemmingsplannen herzien te worden. Middels dit bestemmingsplan worden de vigerende bestemmingsplannen ter plaatse van de dijkversterking Gorinchem - Waardenburg, waar nodig, herzien.
Dit bestemmingsplan is onderdeel van een gecoördineerde procedure ingevolge de Waterwet waarin het Projectplan Waterwet, het MER, de bestemmingsplannen en de hoofdvergunningen tezamen ter inzage worden gelegd. Alle stukken zijn te raadplegen via https://terinzage.Gralliantie.nl .
In de Waterwet (artikel 2.12) is verankerd dat waterkeringen elke twaalf jaar worden getoetst. De veiligheidsnorm waaraan de waterkering tussen Gorinchem en Waardenburg moet voldoen, is eveneens vastgelegd in de Waterwet. Het bestaande dijklichaam is gebaseerd op een veiligheidsnorm uit de jaren zestig. In januari 2017 is een nieuwe veiligheidsnorm van kracht geworden. De dijk tussen Gorinchem en Waardenburg moet worden versterkt om aan deze nieuwe veiligheidsnorm te voldoen. Deze dijkversterking is aangemerkt als één van de meest urgente dijkversterkingen in Nederland.
In 2017 is een planstudie gestart om de dijk/waterkering te verbeteren en maatregelen te treffen om de veiligheid te borgen voor de komende 50 jaar. De maatregelen die genomen moeten worden zijn opgenomen in het Projectplan Waterwet dijkversterking Gorinchem – Waardenburg (waterschap Rivierenland, februari 2020). De dijkversterking valt onder het Hoogwaterbeschermingsprogramma. De maatregelen zullen vanaf 2021 worden uitgevoerd en moeten voor 1 december 2026 zijn gerealiseerd. Voorgaande is bedoeld om de dijken te verbeteren in het plangebied, zodat voldaan kan worden aan de veiligheidseisen en de gewenste bescherming kan bieden voor de bewoners en de waarden van het gebied.
De geldende bestemmingsplannen voor dit traject zijn alle gebaseerd op de bestaande waterkering. De dijkversterking in hoofdzaak aanpassing van het dijklichaam, het gaat daarbij om zowel binnenwaartse als buitenwaartse oplossingen en langsconstructies. In hoofdzaak wordt contour van het bestaande dijklichaam gevolgd.
Herziening van de vigerende bestemmingsplannen is noodzakelijk om bovengenoemde ontwikkelingen mogelijk te maken.
Gemeente Gorinchem en gemeente West Betuwe
De dijkversterking Gorinchem - Waardenburg strekt zich uit over de gemeenten Gorinchem en West Betuwe. Voor beide gemeenten is een eigen bestemmingsplan opgesteld. De dijkversterking wordt gezien als 'r'rn project, reden waarom voor beide bestemmingsplannen één toelichting is opgesteld. Dit verklaart waarom in dit bestemmingsplan over zowel de gemeente Gorinchem als de gemeente West Betuwe wordt gesproken en het gehele plangebied over beide gemeenten aan de orde komt.
Het plangebied wordt globaal begrensd door het noordelijk deel van de waterkering aan de Waal, gelegen tussen Gorinchem en Waardenburg. Het plangebied loopt vanaf de vesting Gorinchem (dijkpaal TG438) tot de kruising met de A2 (dijkpaal TG205). De dijk ligt voor het grootste deel in de gemeente West Betuwe (oostelijk deel) en voor een kleiner deel in de gemeente Gorinchem (westelijk deel). De twee gemeenten liggen in respectievelijk de provincies Gelderland en Zuid-Holland.
Bij de versterking van de waterkering wordt zoveel mogelijk het traject van het bestaande dijklichaam gevolgd. De versterking vindt hoofdzakelijk plaats in grond, op een aantal trajecten is gekozen voor een langsconstructie. Ook zal een beperkt aantal compenserende maatregelen getroffen moeten worden.
Het plangebied wordt begrensd door het dijklichaam (het waterstaatswerk) en de daaraan gekoppelde beschermngszones. Bij de dijk die in grond wordt versterkt is in het plan rekening gehouden met een beheerstrook van 4 meter en 5 meter (respectievelijk buitendijks en binnendijks) aan weerszijden van de dijk. De kernzone (de dijk zelf) en de beheerstrook vallen binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Door de verschillende toegepaste dijkversterkingsmethoden en eventuele beperkingen in het landschap is sprake van een steeds variabele zone voor deze dubbelbestemming. De veiligheidszones; de binnen- en buitenbeschermingszones van de waterkering, vallen binnen de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - dijk'.
Vastgesteld kan worden dat de begrenzing van het plangebied voor een belangrijk deel overeenkomt met het dijklichaam en de daaraan gekoppelde dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Een overzichtskaart met het plangebied (in gedeelten) is hieronder weergegeven. Gevolg van de dijkversterking is dat er een rivier- en natuurcompensatie benodigd is, om de effecten die de versterking op deze waarden heeft te neutraliseren. Binnen de projectgrenzen zijn vier uiterwaarden aangewezen waar rivierverruimende maatregelen (bijvoorbeeld het graven van geulen) worden genomen of waar natuur wordt ontwikkeld. Het betreft de Woelse Waard, de Herwijnense Bovenwaard, de Crobsche Waard en het Heuffterrein.
Tijdens de planontwikkeling van de dijkversterking is het Heuffterrein betrokken bij het plan. Uitgangspunt is steeds geweest dat een deel van het Heuffterrein wordt ingezet voor natuurcompensatie. Hoewel er een duidelijke relatie bestaat tussen de beide gebieden is ervoor gekozen om de beide plannen afzonderlijk en zoveel mogelijk gelijktijdig in procedure te brengen, gelet op de verschillende belangen die gemoeid zijn met beide plannen.
Figuur 1, Overzichtskaarten plangebied
In feite gaat de noordelijke Waaldijk door de dijkversterking op de schop, globaal tussen Gorinchem en voorbij Nijmegen. Eveneens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de weg over grote delen van de Waaldijk verkeersveilig en recreatief aantrekkelijk te maken, zodat wandelaars, fietsers maar ook snelverkeer welkom zijn op de 'Gastvrije Waaldijk'. De overkoepelende 'Gastvrije Waaldijk' wordt uitgevoerd in vijf afzonderlijke dijkversterkingstrajecten, waarvan deze dijkversterking er één vormt.
Vastgesteld kan worden dat de weg van de 'Gastvrije Waaldijk' voor een belangrijk deel over het dijklichaam komt te liggen. Er zijn bepaalde trajecten waarbij de 'Gastvrije Waaldijk' over bestaande wegen loopt en door bestaande kernen langs de Waal gaat. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om Haaften en Herwijnen. Voor zover de 'Gastvrije Waaldijk' over het dijklichaam loopt is dit meegenomen in dit bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan behelst een gedeeltelijke integrale herziening en een gedeeltelijke partiële parapluherziening van vigerende bestemmingsplannen.
Dit bestemmingsplan behelst een integrale herziening van gronden waarop de bestemming 'Verkeer' gelegen is, voor zover deze bestemming gelegen is op of aan de voet van de bestaande waterkering. Eveneens behelst dit bestemmingsplan een integrale herziening van die gronden die in de nieuwe situatie een bestemming 'Verkeer' krijgen. Immers, het zijn de functie verkeer en de aangrenzende functies, zoals agrarisch en groen, die het gebruik van de gronden bepalen. Al deze functies kunnen uitgeoefend worden op een waterkering.
Dit bestemmingsplan is tevens een partiële parapluherziening voor de gronden gelegen binnen de nieuwe waterkering, de te verwijderen waterkering en de bij de waterkering behorende beschermingszones, voor zover deze gronden niet integraal herzien worden met dit bestemmingsplan.
Voor het gehele traject van dijkversterking geldende de volgende bestemmingsplannen:
Naam | Gemeente | status | NL.IMRO |
Binnenstad e.o. | Gorinchem | vastgesteld 1 april 2015, onherroepelijk |
0512.2012120-4002 |
Binnenstad e.o., herziening erfgoed | Gorinchem | vastgesteld 16 december 2018, onherroepelijk | 0512.BP2017178-4001 |
Parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie | Gorinchem | vastgesteld 17 december 2015, onherroepelijk | 0512.BP2014144-4001 |
Buitengebied | Gorinchem | vastgesteld 16 november 2017, onherroepelijk | 0512.BP2013134-4001 |
Laag Dalem | Gorinchem | vastgesteld 27 juni 2013, onherroepelijk | 0512.BP2012117-4001 |
Dalem | Gorinchem | vastgesteld 19 juni 2012, onherroepelijk | 0512.BP2011110-8100 |
In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt ingegaan op het algemene kader van de dijkversterking, de huidige situatie, de besluitvorming en de werkwijze van het dijkontwerp en de uitvoering. In hoofdstuk 3 worden het beleidskader van het Rijk, de provincies, het waterschap en de gemeenten uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op de planbeschrijving. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en de planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het traject van de dijkversterking bestaat uit een waterkering langs de noordzijde van de Waal, globaal gelegen tussen de kernen Gorinchem en Waardenburg. Het traject is eveneens gelegen in twee provincies, namelijk Zuid-Holland en Gelderland en ook gelegen in twee gemeenten, namelijk Gorinchem en West Betuwe. Het overgrote deel van het traject is gelegen in de provincie Gelderland/gemeente West Betuwe.
Het traject van de dijkversterking is opgedeeld in 51 dijkvakken, die elk min of meer uniform zijn (zie figuur 2). Verder is, bij de indeling in dijkvakken, rekening gehouden met de variatie in bebouwing en de grondslag. Op basis van de Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit van het waterschap Rivierenland heeft daarnaast een opdeling plaatsgevonden in 14 deeltrajecten met een vergelijkbare ruimtelijke karakteristieke kwaliteit en opgave. Beheerder van de dijk tussen Gorinchem en Waardenburg is het waterschap Rivierenland.
Figuur 2, Kaart met overzicht van het traject met dijkvakken en deeltrajecten
Over het overgrote deel van de waterkering loopt een weg. Op een aantal locaties verlaat de weg de dijk. De dijk loopt door een overwegend agrarisch gebied afgewisseld met kernen. Op een aantal locaties zijn woningen en bedrijven aan de dijk gebouwd. De dijk is in eigendom van het waterschap en voor het waterschap vrij toegankelijk om onderhoud en beheer aan de dijk te plegen.
Om de dijkversterking te kunnen realiseren dienen verschillende stappen en procedures doorlopen te worden. In grote lijnen gaat het om het Projectplan Waterwet, een Milieueffectrapport (MER), diverse vergunningen en het herzien van bestemmingsplannen. Bij het onderdeel vergunningen moet in ieder geval rekening worden gehouden met omgevingsvergunningen, natuurvergunningen en ontgrondingsvergunningen.
De Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Gelderland coördineren in het kader van de Projectprocedure de vergunningverlening en de terinzagelegging van de (ontwerp)besluiten. Op het ontwerp Projectplan Waterwet, de ontwerpbestemmingsplannen, het MER en de ontwerpvergunningen en – ontheffingen kunnen zienswijzen worden ingediend. Beantwoording van de zienswijzen vindt plaats in de Nota van Beantwoording. Wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen worden daar waar nodig meegenomen in het definitieve Projectplan, de vast te stellen bestemmingsplannen, het definitieve MER en de definitieve vergunningen en ontheffingen.
De dijkversterking en compensatie
De dijkversterking wordt zoals gezegd mogelijk gemaakt via de procedure van het Projectplan Waterwet. Het Projectplan beschrijft de voorgenomen dijkversterking, de effecten op de omgeving en de maatregelen die worden genomen om de effecten te beperken. Het Projectplan Waterwet geeft ook de formele basis voor het verwerven van de gronden en opstallen, die nodig zijn voor de dijkversterking. Om de dijkversterking mogelijk te maken zijn compensatiemaatregelen in de uiterwaarden nodig. Deze zijn onderdeel van het Projectplan Waterwet voor de dijkversterking.
Van het Projectplan Waterwet wordt eerst een ontwerp door het dagelijks bestuur (CDH) van het waterschap vastgesteld. Het ontwerp-Projectplan wordt ter inzage gelegd. Een ieder kan zienswijzen inbrengen op het ontwerp-Projectplan.
Vervolgens wordt een definitief Projectplan Waterwet opgesteld, waarin de ingebrachte zienswijzen worden meegewogen. Het Projectplan Waterwet wordt vastgesteld door het algemeen bestuur van het waterschap. Vervolgens wordt het Projectplan Waterwet goedgekeurd door de provincie en, in definitieve vorm, nogmaals ter inzage worden gelegd. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor het opstellen en vaststellen van het Projectplan Waterwet voor de dijkversterking. Gedeputeerde staten van de provincie waar de dijkversterking plaatsvindt, keuren het Projectplan Waterwet goed en toetsen hierbij aan de wet en het algemeen belang. Wanneer, zoals bij de dijkversterking GoWa, de dijkversterking plaatsvindt in meerdere provincies dan kunnen de provincies afspreken dat de provincie waarin de dijkversterking hoofdzakelijk ligt de goedkeuring op zich neemt. GoWa ligt hoofdzakelijk in de provincie Gelderland (en voor een klein deel in Zuid-Holland) en er is afgesproken dat de provincie Gelderland de goedkeuring op zich zal nemen (in afstemming met de provincie Zuid-Holland).
Om de dijkversterking mogelijk te maken zijn enkele maatregelen in de uiterwaarden nodig. Deze zijn meegenomen in het Projectplan Waterwet. Waterschap Rivierenland is, naast Rijkswaterstaat, medebeheerder van de uiterwaarden.
Surplus riviercompensatie Crobsche Waard voor traject Tiel - Waardenburg
De geul in de Crobsche Waard dient ter compensatie van de opstuwing van de dijkversterking Tiel - Waardenburg en maakt onderdeel uit van dit Projectplan Waterwet. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat.
Meekoppelen Kaderrichtlijn Water-maatregelen
Daarnaast zijn in het Projectplan Waterwet ook maatregelen meegenomen die worden genomen ten behoeve van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze KRW-maatregelen hangen sterk samen met de uiterwaardmaatregelen ten behoeve van de dijkversterking. Voor de KRW-maatregelen is Rijkswaterstaat initiatiefnemer. Omdat de KRW-maatregelen fysieke overlap kennen met de riviercompensatie en natuurcompensatiemaatregelen in de uiterwaarden worden de KRW-maatregelen in hetzelfde projectplan geborgd. Er is een overeenkomst met Rijkswaterstaat opgesteld met detaillering van afspraken en verantwoordelijkheden.
Meekoppelen verkeer- en recreatiemaatregelen
In het Projectplan Waterwet is ook de aanpassing van de veerstoep van het veer naar Brakel meegenomen. Deze aanpassing verbetert de verkeersveiligheid van de weg op de dijk. Ter versterking van het linielandschap zijn in het dijkontwerp enkele elementen zoals het terugbrengen van de Herculespost opgenomen. Ook zijn in het dijkontwerp uitkijkpunten opgenomen die (mede) voortvloeien uit het plan voor de Gastvrije Waaldijk. Er is een overeenkomst met de gemeenten opgesteld met detaillering van afspraken en verantwoordelijkheden.
Aangezien de dijkversterking nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, wordt de procedure van de milieueffectrapportage doorlopen en is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Het MER beschrijft de effecten van het totaal aan ingrepen op het milieu ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming.
De formele besluiten waarvoor het MER wordt opgesteld zijn het Projectplan Waterwet de Ontgrondingsvergunningen en de herziening van de bestemmingsplannen die volgen uit het Projectplan.
De procedure voor het doorlopen van de milieueffectrapportage (m.e.r.) is gestart met de publicatie van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) op 21 maart 2018. De NRD heeft van 22 maart tot en met 18 april 2018 ter inzage gelegen, waarbij iedereen in de gelegenheid was zienswijzen in te dienen op de inhoud van de NRD. Daarnaast is een onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage (Cmer) om advies gevraagd over de reikwijdte en het detailniveau. De Cmer heeft haar advies op 27 maart 2018 uitgebracht. In totaal zijn 43 zienswijzen ingediend op de NRD. Alle ingediende zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een antwoord in een reactienota. Op basis van de ingekomen zienswijzen en adviezen heeft de provincie Gelderland advies gegeven over de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER.
Er is een concept-MER opgesteld in de verkenningsfase ter onderbouwing van de keuze van het voorkeursalternatief. Het concept-MER is gepubliceerd op de website van de Graaf Reinaldalliantie. Het vaststellen van het VKA is geen formeel besluit en het concept-MER had daarom geen formeel inspraakmoment.
Naast het Projectplan Waterwet zijn nog andere procedures nodig om de dijkversterking mogelijk te maken. Een aantal daarvan worden ‘gecoördineerd’ met de procedure van het Projectplan Waterwet. Deze coördinatie houdt in dat de ontwerpbesluiten en de definitieve besluiten tegelijkertijd ter inzage gaan.
Bestemmingsplannen
Er is een herziening van de bestemmingsplannen nodig, omdat op sommige locaties de dijk verschuift en omdat de dijk verbreed wordt. Hierdoor komen functies, zoals de weg op de dijk, in de nieuwe situatie buiten het daarvoor bestemde gebied te liggen. De bestemmingsplanherziening is nodig om de nieuwe situatie in beide betrokken gemeenten; Gorinchem en West Betuwe, ruimtelijk mogelijk te maken. In de bestemmingsplanherziening wordt ook de aanpassing van de leggerzones (waterstaatswerk en beschermingszones) meegenomen. De bestemmingsplanherzieningen lopen mee in de procedure van het Projectplan Waterwet.
Hoofdvergunningen
Er zijn verschillende vergunningen en meldingen nodig. Een aantal vergunningen heeft betrekking op grote ingrepen die nodig zijn voor de uiteindelijke situatie die na de dijkversterking zal ontstaan. Dit worden de ‘hoofdvergunningen’ genoemd. De aanvragen voor de hoofdvergunningen lopen mee in de gecoördineerde procedure en de vergunningen liggen tegelijk met het (ontwerp) Projectplan Waterwet ter inzage. De hoofdvergunningen zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
Figuur 3, Overzicht hoofdvergunningen
Naast de hoofdvergunningen is een aantal andere vergunningen en meldingen nodig voor de uitvoeringswerkzaamheden. Deze uitvoeringsvergunningen worden op een later moment aangevraagd en worden niet gecoördineerd. De onderstaande tabel geeft een overzicht van vergunningen en meldingen die mogelijk van toepassing zijn, afhankelijk van de verdere detaillering van het ontwerp en de uitvoeringswijze.
Figuur 4, Overzicht uitvoeringsvergunningen
Een ieder kan gedurende een periode van zes weken formeel een zienswijze op de documenten indienen: het ontwerp-Projectplan Waterwet, het MER, de ontwerpbestemmingsplannen en de ontwerpbesluiten van de hoofdvergunningen. In dezelfde periode vindt de raadpleging/toetsing door de Cmer plaats. De Cmer beoordeelt het MER op juistheid en volledigheid en toetst of het MER invulling geeft aan het door de Gedeputeerde Staten geadviseerde reikwijdte en het detailniveau. Het Projectplan Waterwet wordt definitief gemaakt rekening houdend met de zienswijzen, en bekend gemaakt.
Op de procedures die nodig zijn voor de dijkversterking is Hoofdstuk 1, afdeling 2 van de Crisis en herstelwet van toepassing.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en dient als de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig", dat is de ondertitel van deze visie. De visie van het Rijk geldt voor de middellange termijn (2028). Om de ambities te verwezenlijken formuleert het Rijk drie hoofddoelen:
Voor deze drie Rijksdelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, waaronder ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke herontwikkeling (nationaal belang 9). Het Rijk is verantwoordelijk voor het integrale beheer van het hoofdwatersysteem en, samen met de waterschappen, verantwoordelijk voor de bescherming van Nederland tegen overstromingen. Het is belangrijk dat bij ruimtelijke plannen, waaronder ook stedelijke (her)ontwikkeling, rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het hoofdwatersysteem van Nederland bestaat uit de Noordzee, de Waddenzee, het IJsselmeer, het Markermeer, de Randmeren, de grote rivieren, de Zuidwestelijke Delta en de Rijkskanalen.
Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Naast preventie als primaire pijler bij de bescherming tegen overstromingen, is het waterveiligheidsbeleid ook gericht op het beperken van de gevolgen van overstromingen als gevolg van keuzes in de ruimtelijke planning en het op orde krijgen en houden van de rampenbeheersing (meerlaagsveiligheid). Het nationale waterbeleid is uitgewerkt in het Nationaal Waterplan 2016-2021 en komt aan de orde in het jaarlijkse Deltaprogramma. Hierin wordt gerapporteerd over de te nemen maatregelen en voorzieningen.
Het Rijk beschermt de primaire waterkeringen (dijken, dammen, kunstwerken en duinen) die in beheer zijn bij het Rijk evenals het kustfundament. Het Rijk stelt ook normen voor de primaire waterkeringen, ook voor de primaire waterkeringen in beheer bij de verschillende waterschappen. Daarnaast is de Planologische Kernbeslissing 'Ruimte voor de Rivier' expliciet benoemd in de structuurvisie. Deze blijft bestaan als uitwerking van de SVIR. Het Rijk volgt nog wel de ontwikkelingen en bepaalt op basis hiervan of een ruimtelijke interventie noodzakelijk is, hierbij gebruik makend van het instrumentarium van de Wro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Twee van de nationale belangen, die in deze situatie van belang is, is weergegeven als nummer 13 en wordt als volgt weergegeven: 'Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' en nummer 7, Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.
Voor wat betreft het eerste belang kan het volgende worden weergegeven. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Het Rijk hanteert bij nationale infrastructurele en gebiedsontwikkelingsprojecten de werkwijze van Sneller en Beter, waarmee participatie en belangenbehartiging van burgers en bedrijven een nadrukkelijkere plaats krijgt bij de besluitvorming.
Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio’s leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het tweede belang (nummer 7) betreft naast het instandhouden van waterwegen en het functioneren van het mobiliteitssysteem de veiligheid voor het binnendijks grondgebied.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is verenigbaar met de SVIR. Het nationaal belang 'waterveiligheid' wordt met het bestemmingsplan behartigd. Verder wordt voldaan aan de eisen van zorgvuldig ruimtegebruik, nu de dijkversterking hoofdzakelijk over de bestaande waterkering loopt.
Op 10 december 2015 hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld. De looptijd van het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 is van 22 december 2015 tot 22 december 2021. Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan en de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering Rijksbeleid Deltabeslissingen). Het Nationaal Waterplan wordt vastgesteld op basis van de Waterwet en is voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. Daarnaast zijn in het Nationaal Waterplan 2016-2021 verwerkt:
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 voorziet in een actualisatie van het waterbeleid op een aantal terreinen. Zo is het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater met de vastgestelde deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Het Rijksbeleid is in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het Nationaal Waterplan 2009-2015 en opgenomen in het Nationaal Waterplan 2016-2021. Daarnaast zijn de verschillende afspraken die door het kabinet zijn gemaakt de afgelopen jaren, over beleidsterreinen die raakvlakken hebben met water (zoals het Energieakkoord, de Natuurvisie en Deltaprogramma) verwerkt in het Nationaal Waterplan 2016-2021. Dit beleid blijft ook afzonderlijk van kracht. Met de vaststelling van het Nationaal Waterplan 2016-2021 voldoet Nederland tevens aan eisen die uit het Europees recht voortvloeien (de Kaderrichtlijn Water, Richtlijn Overstromingsrisico's en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie).
Conclusie:
Het bestemmingsplan is verenigbaar met het Nationaal Waterplan 2016-2021. Met het bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan het nationale waterbeleid gelet op de te treffen hoogwaterbeschermingsmaatregelen, de ruimte voor de rivier en de natuurlijke invulling van deze ruimte.
Het Deltaprogramma 2020 is aangeboden op Prinsjesdag 2019 aan de Tweede Kamer, samen met de begroting van het Deltafonds. In het programma staat de voortgang van de uitvoering van het werk aan de delta centraal. Het gaat daarbij om de (wettelijke) uitwerking en de uitvoering van de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën.
Nederland had in 2018 te maken met extreme weersomstandigheden: langdurige droogte, hitte en fikse hoosbuien. In de zomer van 2019 sneuvelde het nationale hitterecord uit 1944. Onderzoek liet tegelijkertijd zien dat de zeespiegel in de toekomst mogelijk sneller gaat stijgen dan waar de deltascenario’s van uitgaan. En het World Economic Forum (WEF) constateerde dat klimaatverandering de grootste dreiging is voor de wereldeconomie. Het is dan ook van groot belang dat Nederland zich goed blijft voorbereiden op de gevolgen van klimaatverandering. Met een goede bescherming tegen hoogwater, voldoende zoetwater en een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting.
Het tiende Deltaprogramma laat zien dat de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën van Deltaprogramma 2015 (DP2015) nog steeds de goede weg beschrijven. Wel blijkt uit de eerste aanzet voor de zesjaarlijkse herijking – die in 2021 gereed is - dat beperkte aanpassingen nodig zijn. Om op de goede weg te blijven, is het bovendien cruciaal aan de delta te blijven werken en de maatregelen uit de deltaplannen Waterveiligheid, Zoetwater en Ruimtelijke adaptatie voortvarend uit te voeren. Door de nieuwe inzichten in de mogelijk versnelde zeespiegelstijging, nemen onzekerheden over maatregelen na 2050 toe. Dat vraagt onderzoek naar wat op korte termijn nodig is om opties voor de langere termijn open te houden. Om beter zicht te krijgen op het tempo waarin de zeespiegelstijging zich na 2050 ontwikkelt, start het Kennisprogramma Zeespiegelstijging.
Het hoogwaterbeschermingsprogramma zet meer in op de noodzakelijke dijkversterkingen en de beoordelingen van de primaire waterkeringen. Om voorbereid te zijn op de toenemende wateroverlast, droogte, hitte en het beperken van de effecten van een eventuele overstroming moet klimaatadaptief en waterrobuust bouwen en ontwikkelen het 'nieuwe normaal' worden.
Conclusie
Het bestemmingsplan past binnen het Deltaprogramma en met de daaraan gerelateerde uitgangspunten.
Het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) staat voor een grote maatschappelijke opgave om de waterveiligheid van Nederland te waarborgen en vormt het grootste uitvoeringsprogramma binnen het Deltaprogramma. Doel van het HWBP is om in 2050 alle primaire keringen op een sobere en doelmatige wijze versterkt te hebben, zodat deze voldoen aan de wettelijke normen zoals die zijn vastgelegd in de Waterwet.
Binnen het HWBP vindt een urgentiebepaling plaats, met andere woorden de meest urgente projecten komen het eerst aan beurt. Daarnaast speelt het beschikbare budget een belangrijke rol bij het programmeren. In het definitieve programma hoogwaterbescherming 2018-2023 is het project Gorinchem - Waardenburg (GoWa) opgenomen, als een van de meest urgente dijkversterkingen.
Het HWBO is een samenwerking van de waterschappen en Rijkswaterstaat om de primaire waterkeringen aan de veiligheidsnormen te laten voldoen. Waterschap Rivierenland is beheerder van de dijk tussen Gorinchem en Waardenburg.
Conclusie:
De doelstelling van het project is het realiseren van een veilige en leefbare dijk die voldoet aan de wettelijke hoogwaterveiligheidsnormen en past binnen de randvoorwaarden van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. De dijk wordt naar verwachting in 2026 opgeleverd.
Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016 - 2021 (Bprw) is op 10 december 2015 vastgesteld en inwerking getreden op 17 december 2015. Het plan beschrijft het beheer van de rijkswateren voor de genoemde periode. Rijkswaterstaat voert het beheer en onderhoud van de rijkswateren uit. Het beheer en onderhoud is gebaseerd op het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Het Bprw is ook de beheervisie voor het hoofdwatersysteem en de vaarwegen in het beheer bij het Rijk. Het beschrijft rollen, taken en verantwoordelijkheden van Rijkswaterstaat en de te verwachten ontwikkelingen in de planperiode. De kerntaken in het plan zijn:
Continuïteit is een belangrijk uitgangspunt voor beheer en onderhoud van de rijkswateren. Het plan bouwt nadrukkelijk voort op de beheerplannen van voorgaande jaren. Het wegwerken van achterstallig onderhoud door versobering en efficiency en de deltabeslissingen over waterveiligheid en zoetwatervoorziening zijn belangrijke ontwikkelingen binnen het plan.
Bij beheer, onderhoud en aanleg tellen kwaliteit van de leefomgeving en duurzaamheid in belangrijke mate mee. Net als in de voorgaande periode groeit de beheeropgave ook in de periode 2016-2021. Voorgaande wordt veroorzaakt door autonome ontwikkelingen, in het bijzonder bodemdaling en erosie. De afgelopen jaren heeft de oplevering van grote aanlegprogramma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken en het KRW-maatregelenprogramma vergroting van de beheerstaken tot gevolg gehad. Verder speelt mee dat Rijkswaterstaat om strategische redenen steeds meer gronden in eigen beheer heeft. Het Bprw bevat gebiedsgerichte uitwerkingen met een programma van maatregelen voor beheer en ontwikkeling van de rijkswateren.
Conclusie
Op basis van de kerntaken van Rijkswaterstaat in het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016 - 2021 kan worden vastgesteld dat het bestemmingsplan hiermee verenigbaar is.
De Beleidslijn ruimte voor de rivier is in 1996 vastgesteld en in 1997 in werking getreden. In 2006 is de Beleidslijn ruimte voor de rivier herzien. Bij de herziening is de naam veranderd in 'Beleidslijn grote rivieren'. De Beleidslijn grote rivieren bestaat enerzijds uit een beleidsbrief van de toenmalige Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de toenmalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Tweede Kamer en anderzijds uit beleidsregels.
De Handreiking Beleidslijn grote rivieren (geactualiseerd in 2014) licht het beleid nader toe, maar heeft geen juridische status. De Beleidslijn grote rivieren is na de herziening in 2006 nog een aantal keer gewijzigd. Deze wijzigingen waren voornamelijk van cosmetische aard en betroffen vooral de aanpassing aan en de afstemming op het begrippenkader en de systematiek van de Waterwet. Het doel van de Beleidslijn grote rivieren is de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed van de grote rivieren te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.
Bij dijkversterkingsmaatregelen langs de grote rivieren moet een afweging worden gemaakt tussen binnendijkse of buitendijkse (rivierwaartse) verbreding van de dijk. Voor binnendijkse maatregelen zal niet altijd ruimte zijn - of slechts tegen zeer hoge kosten of met technisch ingewikkelde constructies. De ruimte buitendijks (in het rivierbed) is schaars en dient zo veel mogelijk beschikbaar te blijven voor de afvoer en berging van rivierwater. In de Redeneerlijn buitendijks (rivierwaarts) versterken (december 2017 vastgesteld door RWS/DGWB in samenspraak met Unie van Waterschappen/HWBP) is toegelicht hoe te handelen indien binnendijkse maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk zijn.
De redeneerlijn bestaat uit verschillende stappen die hieronder kort zijn samengevat. De volledige redeneerlijn is opgenomen in het Achtergrondrapport rivierkunde. De kern ervan is dat buitendijkse dijkversterkingen zoveel mogelijk worden voorkomen en (indien dit niet mogelijk is) de waterstandseffecten van dijkversterkingen zoveel mogelijk worden opgevangen binnen de projectscope. Indien dit niet mogelijk is kan compensatie op gebiedsniveau of op riviertakniveau plaatsvinden.
Buitenwaartse versterking, zo is gebleken, kon niet overal worden voorkomen en er ligt vanuit het project een opgave voor riviercompensatie. Voor het Voorkeursalternatief (VKA) gaat het om een opstuwend effect van iets minder dan 1 cm in de buurt van Gorinchem tot ca 2,5 cm nabij Waardenburg.
Als onderdeel van het concept MER is binnen het projectgebied gezocht naar mogelijk geschikte locaties voor het compenseren van de opstuwende effecten van het VKA. Hierbij zijn de volgende locaties beschouwd:
In het concept MER is geconcludeerd dat met de gecombineerde inzet van maatregelen in drie van deze uiterwaarden voldoende riviercompensatie te creëren is voor de opstuwende effecten van het VKA. De Woelse Waard, de Herwijnense Bovenwaard en de Crobsche Waard bleken hiervoor het meest geschikt. In paragraaf 6.3 van het concept MER is de volledige onderbouwing gegeven.
De stappen van het VKA naar het Definitief Ontwerp (DO) heeft geleid tot een aanzienlijk slanker ontwerp. De impact van dit slankere ontwerp op de rivier is daarmee ook sterk gereduceerd. Het opstuwend effect van het DO bedraagt nog ongeveer 0,5 cm in de buurt van Gorinchem tot ca 0,9 cm nabij Waardenburg.
Bij deze kleinere riviercompensatie opgave is niet langer de inzet van compensatie in drie uiterwaarden nodig. Door zijn geografische ligging, nabij Gorinchem aan de benedenstroomse grens van het projectgebied, is de Woelse Waard de uiterwaard waarmee waterstandseffecten over het gehele traject van de dijkversterking volledig te compenseren zijn. De inzet van de Woelse Waard blijkt voldoende om voor het gehele traject tot aan Waardenbug de opstuwende effecten van het DO te compenseren. Voor het DO wordt daarom niet langer gekozen voor riviercompensatie in de Herwijnense Bovenwaard. Voor meer informatie wordt verwezen naar het Achtergrondrapport Rivierkunde, Bijlage 5.
In de Crobsche Waard wordt nog wel gekozen voor het realiseren van riviercompensatie, om de rivierkundige ruimte die ontstaat te gebruiken voor het compenseren van het opstuwende effect van dijkversterking Tiel – Waardenburg. Hier kan een combinatie worden gevonden met het winnen van materiaal dat deels kan worden gebruikt in de dijkversterking van Gorinchem Waardenburg (gebiedseigen grond).
De Beleidslijn grote rivieren verenigt twee sporen van beleid; de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening. Er is een goede afweging in het ruimtelijk spoor noodzakelijk om te voorkomen dat er bestemmingsplancapaciteit ontstaat voor activiteiten die niet, of slechts onder bepaalde voorwaarden, zijn toegestaan. Doorwerking in het spoor van de ruimtelijke ordening voorkomt het afgeven van omgevingsvergunningen voor activiteiten waarvoor de watervergunning moet worden geweigerd. Juridisch beschouwd zijn het spoor van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening complementair en staan zij los van elkaar. Een goede doorwerking van waterregelgeving vereist evenwel een adequate procedurele coördinatie tussen het ruimtelijk- en het waterspoor, waar bij de voorbereiding van het bestemmingsplan gehoor aan is gegeven.
Conclusie:
Het bestemmingsplan tast per saldo de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed niet aan, doordat compenserende maatregelen getroffen kunnen worden in de Woelse Waard. Ook kan worden vastgesteld dat er geen ontwikkelingen in het plan zitten, die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro is bedoeld om kaderstellende nationale belangen door te laten werken op lokaal niveau, en strekt mede ter uitvoering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De Barro vormt in dit kader de formele borging van de Beleidslijn grote rivieren. In deze paragraaf komt de Dijkversterking met de daaraan gekoppelde voorzieningen en werken, samen met de relevante onderwerpen uit de Barro aan de orde.
Rijksvaarwegen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen (vigerend ten tijde van de inwerkingtreding van de betreffende titel uit het Barro 1 oktober 2012) wordt rekening gehouden met het voorkomen van belemmeringen (artikel 2.1.3. veiligheid scheepvaart op vaarwegen) voor:
Primaire waterkeringen
De gronden waarop de primaire waterkeringen betrekking hebben, hebben binnen de verschillende geldende bestemmingsplannen al een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De wijzigingen van de dijkversterking buitendijks zijn beperkt, waardoor zich hier minder wijzigingen voordoen. Binnendijks zullen gedeelten buiten de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' komen te liggen. Hiervoor wordt in dit bestemmingsplan een aanvullende dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering vervallen' worden opgenomen. Ook brengt de dijkversterking bij het zoeken naar passende oplossingen, met zich mee dat op bepaalde plaatsen damwanden worden toegepast, hierdoor kan de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' worden ingeperkt. Hierin wordt ook voorzien in onderhavig bestemmingsplan.
Gebiedsaanduidingen
Voor de gronden die deel uitmaken van een beschermingszone wordt een gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone-dijk -1' en 'vrijwaringszone - dijk - 2' opgenomen,
Conclusie:
Belemmeringen op grond van Barro op grond van artikel 2.1.3. vinden niet plaats. Verder wordt voldaan aan de eisen die binnen Barro worden gesteld voldaan. De Barro staat deze dijkversterking niet in de weg.
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) heeft het Rijk de langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland verder inhoud gegeven.
De NOVI richt zich op vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe we onze fysieke leefomgeving inrichten. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
In feite zijn er vanuit de geschetste sectorale opgaven, vier strategische, integrerende, opgaven voor het omgevingsbeleid gedestilleerd:
Bij de dijkversterking gaat het in het bijzonder om opgave verwoord onder 2.
Ad 2. Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving
Als het gaat om de klimaatverandering ligt de focus op sectorale doelen of een integrale aanpak. Het is van belang dat de gekozen aanpak adaptief is. Hierbij gaat het vooral als het treffen van maatregelen urgent is. In de visie wordt hierbij ook als voorbeeld genoemd de maatregelen tegen actuele wateroverlast. Vaak zullen de dreigingen en kansen als gevolg van de klimaatverandering zich pas over een aantal jaren manifesteren. De rijksoverheid streeft naar meekoppelen. De komende jaren wordt bijvoorbeeld een groot aantal dijktrajecten aangepakt omdat deze niet aan de nieuwe waterveiligheidsnorm voldoen. Dit biedt kansen om in deze gebieden met andere opgaven, zoals voor mobiliteit en natuur, mee te koppelen. In het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) wordt actief werk gemaakt van het benutten van meekoppelkansen. Gemeenten en provincies worden door het HWBP tijdig in het studie- en programmeringsproces uitgenodigd om eventuele meekoppelkansen van ruimtelijke opgaven in te brengen.
Binnen het aspect klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving is een onderverdeling gemaakt. De eerste beleidskeuze gaat over klimaatbestendig en waterrobuust. Hiermee wil het Rijk Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust maken. Bij (her)ontwikkelingen moet voorkomen dat het risico op schade en slachtoffers door overstromingen of extreem weer toeneemt, voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is. Het Rijk wil voldoende ruimte behouden en reserveren voor toekomstige waterveiligheidsmaatregelen.
Voor wat betreft het rivierengebied ligt er een grote en urgente waterveiligheidsopgave, die voortkomt uit de nieuwe normen voor waterveiligheid en door klimaatverandering toenemende rivierafvoeren. De overheid pakt de opgaven vanuit waterveiligheid, laagwater, waterkwaliteit, natuur, ecologie, scheepvaart en zoetwater integraal op, met maatregelen die leiden tot een duurzaam functionerend rivierensysteem.
Het ontwerp NOVI heeft samen met het milieueffectrapport (PlanMER) van 20 augustus 2019 tot en met 30 september 2018 ter inzage gelegen. Naar verwachting verschijnt de definitieve NOVI in het voorjaar 2020.
Conclusie:
De dijkversterking past binnen opgave naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met het beleid van de provincie Zuid-Holland en de provincie Gelderland. In de tekst vindt een uitsplitsing plaats naar de beide provincies.
Provinciale Staten van Gelderland hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld. De bijbehorende Omgevingsverordening is vervolgens op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en de omgevingsverordening Gelderland zijn vervolgens op 18 oktober 2014 in werking getreden.
Op 19 december 2018 zijn geconsolideerde versies van de Omgevingsverordening en de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld.
De Omgevingsvisie en -verordening bevatten de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid. In de omgevingsvisie zijn de volgende plannen samengebracht en deels herzien namelijk: Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen. De Omgevingsverordening is in feite de uitwerking (de regels) van de omgevingsvisie.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland Algemeen
De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Deze beide aspecten zijn dan ook opgenomen in onze Gelderse Omgevingsvisie. Anders gezegd, wij benoemen wat voor ons van waarde is en wat we willen beschermen. En: we geven richting aan wat we willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.
De provincie Gelderland staat voor grote ontwikkelingen, zoals daar zijn het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering. Het gaat hierbij om grote uitdagingen, die in gezamenlijkheid opgepakt moeten worden als inwoners, bedrijven, organisaties en overheden. Samen moeten de krachten worden gebundeld. Voorgaande vraagt om een goede rolverdeling. De provincie gaat steeds weer en meer samen met partners optrekken op basis van gelijkwaardigheid en waar dat kan en nodig is het initiatief en de ruimte aan anderen laten. Of zelf de handschoen oppakken en doorpakken. De gemeenschappelijke horizon is verwoord in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'.
Vanuit de omgevingsvisie wordt ingestoken op een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Er wordt taakgericht gewerkt, waarbij de focus ligt bij een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities worden taken opgepakt. Het gaat hierbij om ambities op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat.
Om de ambities op te pakken en verder inhoud te geven wordt gewerkt vanuit de vier 'spelregels' of Doe-principes, namelijk: DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen wil maken.
Ambities uit Omgevingsvisie
Binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland zijn op basis van de ambities thematische visieschetsen opgesteld. De schetsen zijn niet bedoeld als een geografische plankaart of ontwikkelkaart, maar zijn een grove schets van bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die door de provincie als perspectief worden gezien vanuit de Omgevingsvisie. De schetsen worden gebruikt om met de partners in gesprek te gaan over thema's, vraagstukken en oplossingsrichtingen, daarbij rekening houdend met de schaal van Gelderland, met name op regionale en lokale niveau. De geformuleerde ambities en de provinciale aanpak zijn daarin bepalend. De ambities kunnen als volgt worden weergegeven:
Hoewel de ambities bij initiatieven, ontwikkelingen en dergelijke allemaal in meer of mindere mate zullen meespelen bij de dijkverbetering, spelen de volgende ambities en de daaraan gekoppelde aanpak in hoofdzaak een rol, namelijk:
Klimaatadaptatie
Voor wat betreft de klimaatadaptaties zijn de volgende ambities geformuleerd:
De provinciale aanpak voor klimaatadaptatie bestaat uit:
Circulaire economie
Voor wat betreft de circulaire economie zijn de volgende ambities geformuleerd:
De provinciale aanpak vanuit circulaire economie bestaat uit:
Biodiversiteit
Voor wat betreft de biodiversiteit zijn de volgende ambities geformuleerd:
De provinciale aanpak vanuit biodiversiteit bestaat uit:
Analyse Omgevingsvisie
Vastgesteld kan worden dat de dijkversterking in hoofdzaak over het bestaande dijklichaam komt te liggen. Verder kan worden opgemerkt dat de maatregelen en ingrepen in het buitendijks gebied beperkt zijn en worden gecompenseerd. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat een veerkrachtig en duurzaam watersysteem in stand blijft. Bij het vervaardigen van het ontwerp van de dijkversterking is rekening gehouden met aspecten van de klimaatverandering.
Voor wat betreft de dijkversterking en de daarvoor benodigde gronden wordt zoveel mogelijk werk van werk gemaakt. Zo wordt grond uit de directe omgeving van de dijk gebruikt voor verhoging van het dijklichaam. Ook kan hier benoemd worden dat de dijkversterking in overleg met de provincie tot stand is gekomen.
Omgevingsvisie Gelderland 2018 en Provinciale Omgevingsverordening 2018
Het Natuur Netwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het provinciale natuurbeleid. De NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is uitgewerkt in het Natuurbeheerplan Gelderland (2018) en Provinciale Omgevingsverordening Gelderland (2018). In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op de aantasting NNN door de dijkversterking en over de daaraan gekoppelde compensatie.
Beschermingsregime Gelders Natuurnetwerk (GNN)
Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Gelderse EHS en anderzijds uit een zoekgebied van 7.300 ha voor 5.300 ha nieuwe natuur. Deze zoekruimte voor nieuwe natuur in het GNN is in de Omgevingsvisie opgenomen als toelichtende kaart. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. Het beleid met betrekking tot het GNN is ten eerste gericht op de bescherming en het herstel van de aanwezige natuurwaarden, ten tweede op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden.
De Groene Ontwikkelingszone
De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan 'Natuur' binnen de voormalige Gelderse EHS. Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones, waaronder landgrensoverschrijdende klimaatcorridors. In de Omgevingsvisie is een toelichtende kaart opgenomen van de verbindingszones. De ontwikkelingsdoelstelling is tweeledig: ontwikkeling van functies in combinatie met versterking van de kernkwaliteiten natuur en landschap.
Kernkwaliteiten GNN en GO
De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Natuur en landschap zijn het kapitaal van Gelderland. De opgaven die de provincie en haar partners hierbij zien, zijn:
De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden. Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit. De ecologische verbindingszones maken voor een klein deel uit van het Gelders Natuurnetwerk. De kernkwaliteiten van het Gelders Natuurnetwerk die beschermd en ontwikkeld moeten worden, zijn in de Omgevingsvisie omschreven. De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. In paragraaf 4.4.6 wordt nader ingegaan op de NNN en de KRW doelen.
De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk zijn vervlochten met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond.
De gemeente respecteert de Groene Ontwikkelingszone, maar bestaand agrarisch gebruik moet mogelijk blijven binnen de daar ter plaatse geldende randvoorwaarden vanuit water en natuur.
De kenmerken en waarden van deze gebieden zijn te vinden in bijlage 6 en 7 van de provinciale Omgevingsverordening.
Conclusie:
Er bestaat geen strijdigheid met de geformuleerde aanpak vanuit de ambities uit de Omgevingsvisie, met name voor wat betreft de klimaatadaptatie, circulaire economie en biodiversiteit. Vanuit de omgevingsvisie wordt gestreefd naar het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. De voorgestelde dijkversterking levert hier een bijdrage aan en ligt grotendeels over het bestaande dijklichaam heen. Het plangebied ligt voor een deel tegen de GNN en GO aan. Er is geen sprake van aantasting van de beleidsdoelen in de omgevingsvisie en/of omgevingsverordening. Voor een verdere beoordeling in het kader van de MER wordt verwezen naar paragraaf 5.1.
Het omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het beleid bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De provincie heeft in haar beleid een aantal operationele doelstellingen opgenomen, zodat duidelijk wordt hoe de provincie haar beleid wil realiseren. Op deze wijze wil de provincie streven naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.
Er is een integraal kaartbeeld opgesteld, die de essentie en samenhang toont van de verschillende ruimtelijke beleidskeuzes in de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
Voor wat betreft de begrenzing van het plangebied zijn de onderdelen 4, 5 en 6 van het grootste belang. Hieronder wordt op deze onderdelen nader ingegaan.
De samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie
Vanuit de landschappelijke eenheid maakt het gebied onderdeel uit van de groene ruimte, overwegend als onbebouwde ruimte buiten in dit geval Gorinchem. Deze groene ruimte heeft een intrinsieke waarde. De groene ruimte draagt in hoge mate bij aan de biodiversiteit in de provincie en kernkwaliteiten die onderscheidend en uniek zijn vanwege de typisch Zuid-Hollandse combinatie van deltalandschappen: het kustlandschap, het veenlandschap en het rivierdeltalandschap. Deze landschappen zijn ontstaan op het grensvlak van zout en zoet, van land, zee en rivieren. Ze vormen de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en de groene ruimte in de provincie en vertellen de geschiedenis van Zuid-Holland.
Belangrijk is het versterken van de economische kracht van de groene ruimte. De provincie wil ruimte bieden voor agrarisch ondernemerschap en andere economische activiteiten die passen bij de gebiedskwaliteiten. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten.
De groene ruimte en de groenblauwe structuur
De groene ruimte in Zuid-Holland is veelzijdig. De grote agrarische cultuurlandschappen behorenertoe, net als de wateren in de flanken van de provincie en de natuurgebieden. Ook de kleinere landschappen en groengebieden in de nabijheid van de steden dragen bij aan de veelzijdigheid van de groene ruimte, evenals de groen- en waterstructuren in de stad zelf die als ‘haarvaten’ van de onbebouwde ruimte het stedelijk gebied dooraderen. De economie van het landelijk gebied is bijna net zo divers als die van het stedelijk gebied. Zowel bezien vanuit de economische vitaliteit als vanuit de ruimtelijke kwaliteit is een benadering uitsluitend gericht op functiescheiding in het landelijk gebied niet langer effectief.
De provincie zet in op een betere, gebiedsgerichte verweving van de verschillende ‘klassieke’ functies in de groene ruimte (landbouw, natuur, recreatie, water, cultuurhistorie) en een betere relatie tussen stad en land. Een gezamenlijke opgave is om de groene kwaliteiten zowel binnen als buiten de stad te versterken en de samenhang tussen stedelijke parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten. De provincie zet daarom in op de groenblauwe structuur. Dat is een samenhangend stelsel van verschillende groene ruimtes en routes die stad en land met elkaar verbinden: de grote parken en groenblauwe dooradering in de stad, recreatieve stad-land verbindingen en poorten, recreatiegebieden om de stad, de groene buffers en belangrijke recreatieve routes in het landelijk gebied.
Bodem- en watersysteem
Klimaatverandering, toenemende verzilting, inklinking en het veranderend ruimtegebruik (ook in de ondergrond) vergen aanpassingen van en keuzes in het bodem- en watersysteem, die in veel gevallen invloed hebben op de ruimtelijke ordening. Deze keuzes hebben het achterliggende doel dat Zuid-Holland beschermd blijft en dat het mogelijk blijft om water in zijn vele hoedanigheden beter te benutten. De kwaliteit en functionaliteit van water dienen optimaal te zijn en vragen permanent om verbetering en bescherming.
Bij aanpassingen aan het watersysteem gelden twee uitgangspunten: ze zijn klimaatbestendig en de natuurlijke processen krijgen, waar dat kan, meer ruimte of worden beter benut. Delen van Zuid-Holland hebben te maken met een specifiek probleem: de daling van de veenbodem. Het proces van bodemdaling kan niet volledig worden gestopt (zonder ingrijpende vernatting). Op lange termijn gaat het veenlandschap onvermijdelijk veranderen. Dat kan consequenties hebben voor het ruimtegebruik. Bodemdaling veroorzaakt verder een aanzienlijke uitstoot van broeikasgassen. Oxidatie van veenweidegebieden vormt de grootste bron van emissie uit landgebruik.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben de omgevingsverordening op 20 februari 2019 vastgesteld. De verordening geeft regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.
Ingezoomd op het gebied van en rond het plangebied kan worden aangegeven dat de Dalemsche buitenwaarden binnen het NatuurNetwerk Nederland zijn aangewezen als bestaande en nieuwe natuur. In paragraaf 3.4.3 en 5.8 wordt hier nader op ingegaan. De Dalemsche buitenwaarden worden als het ware begrensd aan de noordzijde door de Waaldijk.
Verder kan worden aangegeven dat het agrarisch gebied tussen de Dalemsche buitenwaarden en Laag-Dalem in het kader van de Ruimtelijke kwaliteit, beschermingscategorie 2 heeft gekregen als recreatiegebied. In feite vormt het dijklichaam de scheidslijn tussen de beide voornoemde gebieden. In paragraaf 3.4.2 wordt hierop verder ingegaan.
De verordening attendeert er verder op als het gaat om het Cultureel erfgoed dat sprake is van een molenbiotoop, waarmee rekening dient te worden gehouden. Het molenbiotoop is overgenomen in dit plan.
Conclusie
De contour van de dijkversterking ligt grotendeels over de bestaande dijk. Vastgesteld kan worden dat sprake is van aanpassingen op enkele kleine onderdelen. Hoofdzakelijk binnendijks en voor een beperkt deel buitendijks gaat het om aanpassingen van het dijklichaam zelf. Er is geen sprake van aantasting of strijdigheid met de gekozen beleidskeuzes. De dijkversterking draagt bij aan de verbetering en bescherming van het watersysteem. Kortom de dijkversterking is verenigbaar met het provinciaal beleid.
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en omvat alle watertaken van het waterschap, hieronder begrepen in ieder geval: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit. Het programma is vooral bedoeld voor de interne organisatie van het waterschap, maar biedt daarnaast kansen om samen met het waterschap de watertaken gezamenlijk op te pakken.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Gewijzigde wet- en regelgeving (voornamelijk Waterwet en Wet Milieubeheer) hebben geleid tot veranderingen in organisatie en beleid van de waterketen. Een belangrijke ontwikkeling voor de wijze van samenwerking tussen waterschap en gemeenten is het landelijke Bestuursakkoord Water 2011 (BAW). In het BAW worden de watertaken "scherper" toebedeeld aan de overheden én wordt een nieuwe impuls gegeven aan de samenwerking tussen deze overheden.
Op 31 oktober 2018 hebben de waterpartners aanvullende afspraken gemaakt op het Bestuursakkoord Water. Het gaat hierbij samengevat om de volgende onderwerpen:
1. De kansen van de informatiesamenleving;
2. De risico's van digitale dreigingen;
3. Het succes van regionale samenwerking tussen gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven;
4. Implementatie van de Omgevingswet in de waterketen.
In algemene zin kan worden gezegd dat het doel van het Bestuursakkoord Water is te blijven zorgen voor:
Conclusie:
De dijkversterking waarbij waterschap, gemeenten en provincies samenwerken past binnen de filosofie van het Bestuursakkoord Water. De dijkversterking draagt ook bij aan de veiligheid tegen overstromingen en past daarmee binnen het Bestuursakkoord Water.
In 2016 hebben de gemeenten in Regio Rivierenland een regionale ambitie opgesteld voor de periode 2016 - 2020. Het gaat hierbij om de (voormalige) gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel, West Maas en Waal en Zaltbommel.
Op 1 januari 2019 zijn de gemeenten Geldermalsen, Neerijnen en Lingewaal samengevoegd tot de gemeente West Betuwe.
Met ondernemers, onderwijs, organisaties en andere overheden zijn de genoemde gemeenten in gesprek gegaan om samen regio Rivierenland beter op de kaart te zetten. Zo is Regio Fruitdelta Rivierenland geboren, een samenwerkingsplatform van diverse partijen die belang hebben bij een goed functionerend gebied. Een gebied met een prettig woon-, werk- en leefklimaat dat centraal ligt in Nederland.
Via het doorlopen van een interactief proces is een ruimtelijke strategische visie voor drie economische speerpunten ontstaan. Een visie om de Regio Rivierenland beter op de kaart te zetten en om afspraken vast te leggen waar elke gemeente afzonderlijk mee aan de slag kan gaan.
De visie is vertaald in een kansenkaart met als doel ondernemers, organisaties en andere overheden te inspireren en bij te dragen aan het behalen van de economische ambities in Regio Rivierenland. De visie laat zien dat het gebied een poort is naar nieuwe kansen voor bedrijvigheid in agribusiness, logistiek en recreatie en toerisme. En dat levert meer werkgelegenheid op voor onze inwoners en een beter woon- en leefklimaat.
De drie economische speerpunten zijn economie, logistiek en recreatie en toerisme. De drie speerpunten zijn vertaald in een aantal ambities, namelijk:
Toerisme en recreatie spelen in het bijzonder voor het Rivierenland. Het Rivierenland kent bijzondere plekken en recreatieve functies. De grote rivieren, zoals de Maas, Waal en Lek met de dijken en tussenliggende komgebieden geven ons gebied weidsheid. Elke rivier heeft haar eigen kwaliteiten, activiteiten en uitstraling. In het kader van de dijkversterking wordt het patroon van het dijklichaam slechts op bepaalde plaatsen iets gewijzigd. Vastgesteld kan worden dat de recreatieve functie behouden blijft en dat recreatieve voorzieningen ('Gastvrije Waaldijk') worden aangebracht en/of verbeterd langs het traject van de Waal.
Conclusie:
De dijkversterking staat de eerste twee genoemde ambities (toonaangevende tuinbouw in Europa en top drie van logistieke hotspots) niet in de weg en ondersteund de ambitie die 5% omzetgroei per jaar in toerisme en recreatie voorstaat.
Het Bidboek West Betuwe geeft een visie op de toekomst en alles wat de stadjes, dorpen en het prachtige landelijke gebied te bieden hebben. Het Bidboek is niet bestuurlijk vastgesteld, maar heeft een breed maatschappelijk draagvlak. De kernboodschap is 'schappelijkheid'. Schappelijk bestuur met begrip en ruimte voor de gemeentelijke 'volksaard', waarbij voorop staat dat de gemeente zelf haar verantwoordelijkheid neemt voor de woon-, werk- en leefomgeving en voor elkaar.
In het Bidboek wordt aan de hand van de thema's 'wonen en werk', 'gezonde en veilige leefomgeving', 'zorg, welzijn en voorzieningen' en 'identiteit en saamhorigheid' de dorpen en steden geschetst. Op basis hiervan zijn acties geformuleerd, die verbeterd en gekoesterd moeten worden. Ook zijn daar waar nodig aandachtspunten geformuleerd. Voor de dijkversterking zelf zijn de voor de steden en dorpen geformuleerde de acties en aandachtspunten uit het Bidboek niet van belang of niet van toepassing.
Naast de dorpen/steden zijn er ook bijeenkomsten geweest met mensen die in het buitengebied wonen of werken, met ondernemers en met organisaties uit het sociaal maatschappelijk veld. De inbreng van deze groep is geclusterd in drie schappen'', namelijk:
• ‘Landschap’ voor het inrichten van een duurzaam buitengebied;
• ‘Vriendschap’ voor alle aspecten van welzijn en zorg;
• ‘Ondernemerschap’ voor winst, werk en inkomen.
Voor de dijkversterking is met name het 'Landschap' van belang. Enerzijds is er de uitdaging om de 'Bloesemgemeente van Nederland' te zijn en te blijven. Anderzijds ziet de gemeente als uitdaging het benutten van haar potentie als recreatiegebied in midden Nederland, waarbij het investeren in één of meerdere grootschalige toeristisch recreatieve trekkers noodzakelijk is. In het Bidboek wordt onder meer aangegeven dat het prachtige landschap tussen en rond de beide rivieren recreatie stimuleert in de vorm van wandelen, fietsen, varen, motorrijden en autorijden. De toekomst van het buitengebied ligt dan ook in de combinatie van agrarisch en recreatief gebruik, met respect voor landschap, cultuurhistorie en natuur.
Ook staat in het Bidboek aangegeven dat het Lingelandschap en de Nieuwe Hollandse Waterlinie met haar cultuurhistorische waarden belangrijk zijn. Ze dragen bij aan de leefbaarheid van het gebied en zijn tegelijkertijd aantrekkelijk voor toeristen uit de Randstad. Veel mensen komen naar West Betuwe voor recreatie en ontspanning. Dat moeten gekoesterd worden, maar het betekent ook dat geïnvesteerd moet worden in het behoud en het versterken van het landschap. Voorgaande kan bereikt worden door nieuwe initiatieven te ondersteunen die bijdragen aan de beleving van het gebied. Hierbij moet gedacht worden aan initiatieven op het vlak van cultuurhistorie, landschap, fruit en water.
Voor de bereikbaarheid van de Linge en de Waal is een investering nodig in publiektoegankelijke steigers, strandjes en wandel- en fietsroutes. De gemeente kan hier een rol in spelen door het gesprek aan te gaan met grondeigenaren en organisaties in de toeristisch recreatieve sector.
Het rivierenlandschap in de nieuw-gevormde gemeente kenmerkt zich door diversiteit en is gevormd door de Linge en de Waal die van oost naar west door West Betuwe stromen. Op de hoge oeverwallen langs de rivieren ontstonden ooit de dorpen en vestigden zich boerderijen, omringd door boomgaarden en akkers. De lage komkleigebieden werden benut voor hooilanden, eendenkooien, rietlanden en grienden. De kenmerkende verschillen tussen deze gebieden zijn nog steeds zichtbaar in het landschap: op de oeverwallen is meer bebouwing en veel fruitteelt, de komgronden zijn nog steeds vooral weidegebied. De inwoners koesteren de openheid met lage begroeiing van de uiterwaarden, het zicht op de rivieren en de openbaarheid van de dijken en uiterwaarden. Ook het behoud van oude bomenlanen bij nieuwe ontwikkelingen, het aantrekkelijke Mariënwaerdt, de Nieuwe Hollandsche Waterlinie en het Lingelandschap hebben prioriteit. Het behoud van het karakteristieke Lingelandschap, de Nieuwe Hollandsche Waterlinie, de uiterwaarden van de Waal, landgoederen en oude bebouwing staan centraal.
Conclusie:
De dijkversterking ligt hoofdzakelijk op het bestaande dijktracé. Deze dijkversterking is niet in strijd met de geformuleerde uitgangspunten en ambities uit het Bidboek West Betuwe en draagt bij aan de versterking van het rivierenlandschap.
Algemeen
In 2015 is de Structuurvisie voor de gemeente Gorinchem vastgesteld, waarin de ruimtelijke ontwikkeling van de stad voor de komende 6 tot 7 jaar is vastgelegd. Het plan gaat in op de ambities rondom de functies wonen, werken, groen en water, mobiliteit, welzijn en milieu en hun onderlinge samenhang, voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van de stad. Deze visie is sterk uitvoeringsgericht.
Doel van de structuurvisie is het aangeven van de kaders waarbinnen ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden en het communiceren van de ambities van de gemeente aan derden.
Gemeente heeft een lange termijn visie ontwikkeld, waarbij het ISV als vertrekpunt is genomen en vanuit de behoefte aan een meer integraal langere termijn perspectief. Deze visie kan samengevat als volgt worden weergegeven.
Cultuurhistorie
Vanuit cultuurhistorie wordt landschappelijk gezien onder meer ingezet op behoud van de nog in het landschap aanwezige cultuurhistorische kenmerken.
In het kader van de ontwikkeling van Hoog Dalem is binnen de structuurvisie aangegeven dat de Hollandse Waterlinie een cultuurhistorische waarde heeft voor Gorinchem en voor de regio en dat de waarden niet mogen worden aangetast, maar juist versterkt moeten worden. Een deel van de Waterlinie valt binnen het plangebied. Inzet in dit gebied moet erop gericht zijn het versterken van de
cultuurhistorische waarde, waarbij de Waterlinie herkenbaar blijft en de recreatieve gebruikskwaliteit te ontwikkelen.
Conclusie:
De dijkversterking gaat uit van het bestaande dijklichaam en verder is voor wat betreft het grondgebied
van Gorinchem geen sprake van verbreding van het dijklichaam. Geconcludeerd kan worden dat
aantasting van de Hollandse Waterlinie niet zal plaatsvinden en juist door het volgen van de bestaande
contour wordt versterkt.
Economie
In het buitengebied wordt ingezet op transformatie naar extensieve landbouw en groenontwikkeling door middel van het stimuleren van combinaties tussen natuur, landbouw en recreatie. Speciaal aandachtsgebied is in dit kader de groene verbinding aan de oostzijde van de gemeente buiten de contour (tevens groene bufferzone nieuw stedelijk gebied Hoog Dalem). De waterlopen met hun oevers binnen de stad en uiterwaarden worden ingericht als blauw-groene natuurgebieden. Speciale aandacht zal uitgaan naar de Lingeoevers en het gebied Buiten de Waterpoort, welke voor de inwoners van Gorinchem een belangrijke recreatieve waarde hebben.
Het gebied achter de oude kern Dalem en ten oosten van de stedelijke uitbreiding van Gorinchem is ontstaan uit restruimten tussen de – in tijdvakken ingedeelde – verschillende rivierlopen met karakteristieke patronen en verlopen. Het ontleent aan dit gegeven zijn landschappelijke
open karakter en kent om die reden een hoge archeologische verwachting. De eerdere archeologische vondst van een historisch waardevolle donk bevestigt deze. Het gebied maakt tevens deel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Ook het gebied langs de Lingedijken heeft dezelfde hoge archeologische verwachting. In aansluiting op het als beschermd stadsgezicht aangewezen deel van de historische binnenstad is het gebied langs het Merwedekanaal, de Kerkhofsluis en het zuidwestelijk deel van de Lingewijk gekenmerkt als nederzetting met een intacte structuur en redelijk gave bebouwing en een hoge cultuurhistorische waarde.
Conclusie
De dijkversterking markeert als het ware de grens tussen natuurgebied/ecologische verbinding en de
het halfopen veenweidelandschap met rundveehouderij. Van aantasting van de aanwezige waarden is
geen sprake.
Toerisme
In de Structuurvisie is aangegeven dat Gorinchem zich sterk wil gaan inzetten voor de verdere uitbouw van het toeristisch-recreatief potentieel van de stad. Hiervoor wordt ook actief samengewerkt met de Vereniging van Nederlandse Vestingsteden, de Vestingdriehoek en de VVV in Gorinchem. Tevens zal de samenwerking met de Drechtsteden worden verstevigd in relatie tot het inzetten van snel openbaar vervoer over water (zoals de waterbus). De toeristische samenwerking is met name gericht op het aantrekken van cultuurhistorisch toerisme en recreatie, winkelend publiek, uitgaans- en evenementenpubliek en watersporters. Het routegebonden toerisme wordt gestimuleerd door de (door-)ontwikkeling van diverse fiets- en wandelpaden als de Schelluinse Vliet en het Hollandse Waterliniepad.
Conclusie:
De dijkversterking zal een positieve bijdrage leveren op toeristisch-recreatief terrein. De dijk wordt zodanig ingericht dat het langzame verkeer voorrang heeft en de auto 'te gast' is. Het plan biedt verder voldoende mogelijkheden voor het aanbrengen/plaatsen van recreatieve voorzieningen. Bovendien is de dijk onderdeel van de Gastvrije Waaldijk.
Milieu
Op nationaal niveau zijn beleidsnota's vanuit verschillende invalshoeken van belang. Het tweede Structuurschema Groene Ruimte benadrukt het belang van groen voor inwoners: het gaat dan niet alleen om de natuurwaarde, maar ook om de recreatieve functie. Het groen in en om de stad moet dus ook voor beide functies worden ingezet. De nota hecht veel waarde aan het compensatiebeginsel: rood, dan ook groen. In de nu voorgaande periode heeft de ontwikkeling van de natuur geen gelijke tred gehouden met de snelle verstedelijking. Daarom is nu een inhaalslag nodig. Daarbij moet ook vooral meer ruimte voor water komen, met een betere kwaliteit. De Nota Ruimte geeft het kader voor hoe er in algemene zin met de ruimte moet worden omgegaan. De nota geeft veel aandacht aan het zogenaamde “groen-blauwe netwerk”; de samenhangende structuur van groen en water. De nota is niet rigide in het onderscheid tussen natuur en stedelijkheid. Vooral combinaties van functies worden gestimuleerd.
Groene contouren moeten aangeven waar natuur absoluut de drager is en dus geen andere ontwikkelingen kunnen worden toegestaan. Het groen-blauwe netwerk sluit aan op de Ecologische
Hoofdstructuur. De EHS (thans NNN) is een natuurnetwerk in geheel Europa. Het omvat de belangrijkste natuurgebieden en de verbinding daartussen: de ecologische verbindingszones. De (provinciale) ecologische hoofdstructuur is opgenomen in het streekplan. De stad Gorinchem wordt aan de noord-, west- en zuidzijde begrensd door ecologische verbindingszones.
Alleen aan de oostzijde zijn deze niet ingetekend. Het gebied wat ook deels valt binnen dit begrenzing van het bestemmingsplan.
Begin 2003 is het Groenstructuurplan Gorinchem opgesteld (GSP). In het GSP wordt een aantal ambitieuze actiepunten voorgesteld, waarbij voor de dijkversterking de volgende ambities van belang zijn:
Conclusie:
de dijkversterking die voor dit gedeelte beperkt blijft tot het bestaande dijktracé past binnen de ambities van de structuurvisie die op het onderdeel zijn gesteld en/of zijn hiermee niet in strijd.
Visie Waterrijk Gorinchem
De visie Waterrijk Gorinchem richt zich op 3 thema's:
Thema: water en kwantiteit
De visie bij het thema waterkwantiteit richt zich op het op orde hebben van het watersysteem in de zin van geen wateroverlast bij de dan geldende klimaatomstandigheden. Ook moet een geschikte waterhuishoudkundige conditie worden bereikt voor de verschillende gebiedsfuncties.
Neerslagwater wordt zoveel mogelijk in het systeem vastgehouden of geborgen en aanvoer van gebiedsvreemd water dient te worden beperkt.
De doelen die in dit kader geformuleerd zijn:
In de primaire waterkering in de rechter Waaldijk bij Dalem bevinden zich drie overlaten. Deze dienen voor het afleiden van water dat na een eventuele dijkdoorbraak in Gelderland naar het westen zal wegstromen. Voor het goed functioneren van deze overlaten is het van
belang dat een strook grond ten noorden van de Waaldijk wordt vrijgehouden van bebouwing. Bovendien zal ervoor gezorgd worden dat het toestromen van water optimaal mogelijk blijft. Plannen voor het stichten van bebouwing, het aanleggen van landschapselementen, dan wel boven het maaiveld gelegen infrastructuur worden door middel van berekeningen gecontroleerd op hun effecten ten aanzien van de inundatiewaterstand en inundatieduur. Wanneer het gecumuleerde waterstandsverhogend effect (te rekenen vanaf 2003) meer zal bedragen dan 1 cm. zullen compenserende maatregelen dienen te worden getroffen. Dit geldt ook als blijkt dat de inundatieduur toeneemt.
Thema: water en ruimte
De visie op dit gebied is dat water mede sturend moet zijn bij de ruimtelijke inrichting. Instrumenten hiervoor zijn het uitvoeren van de watertoets bij nieuwbouwplannen, hydrologisch neutraal bouwen en het realiseren van nieuwbouwplannen op locaties die daarvoor geschikt zijn. Waardevolle ruimtelijke gebieden worden beschermd tegen negatieve invloeden.
Conclusie:
De dijkversterking past binnen de uitgangspunten zoals die zijn opgenomen in de Visie Waterrijk Gorinchem.
In een rivierdelta is de waterveiligheid nooit af. Na de periodes van hoogwater in 1993 en 1995 zijn projecten uitgevoerd om dijken te versterken en de rivier meer ruimte te geven. Voor de langere termijn zijn deze ingrepen niet voldoende.
De rivierdijken, dus ook de dijk tussen Gorinchem en Waardenburg (GoWa), moeten voldoen aan een nieuwe veiligheidsnorm. De dijk is op dit moment gebaseerd op een veiligheidsnorm uit de jaren zestig. In de afgelopen jaren hebben zich veel meer bewoners en bedrijven in het gebied achter de dijken gevestigd. In januari 2017 is een nieuwe veiligheidsnorm van kracht geworden die recht doet aan de bewoners en de waarden in het gebied. Met de huidige dijk is dit gebied 'onderverzekerd'. Daarom moet de dijk tussen GoWa worden versterkt. Het gaat om circa 23 kilometer. Aangrenzende dijkvakken worden (indien noodzakelijk) versterkt in het kader van andere dijkversterkingsprojecten.
De doelstelling van het project is het realiseren van een veilige en leefbare dijk die voldoet aan de wettelijke hoogwaterveiligheidsnorm en past binnen de randvoorwaarden van het Hoogwaterbeschermingsprogramma.
Deze nieuwe veiligheidsregels (2017) zijn gebaseerd op een risicobenadering: daar waar de gevolgen het grootst zijn, worden de strengste eisen gesteld aan de waterkering. Voor de dijk tussen GoWa ligt de nieuwe norm (wettelijke ondergrens) op een overstromingskans van 1/10.000 per jaar. De dijk tussen GoWa voldoet daar niet aan. Reden waarom de dijk is aangemerkt als één van de meest urgente dijkversterkingen in Nederland.
In 2016 heeft Waterschap Rivierenland de dijk beoordeeld op basis van de nieuwe methoden en inzichten. Hierbij is gekeken naar de vier belangrijkste 'faalmechanismen'. Faalmechanismen zijn manieren waarop een dijk door een serie van logisch opeenvolgende gebeurtenissen kan falen. De verschillende faalmechanismen zijn hieronder in beeld gebracht:
Uit de veiligheidsanalyse komt naar voren dat de dijk over de gehele lengte niet voldoet op drie of vier van deze faalmechanismen. Uitgangspunt voor de dijkversterking is dat de dijk 'integraal' wordt versterkt, voor alle vier de faalmechanismen. Bij het ontwerp is hier rekening mee gehouden.
De dijk wordt zodanig versterkt dat geanticipeerd wordt op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering en bodemdaling. De opgave van het project is om een veilige dijk te realiseren die tot 2075 zijn functie kan vervullen.
Naast veiligheid vormt de leefbaarheid van de dijk een belangrijk onderdeel van het ontwerp: een dijkontwerp waarbij zo veel als mogelijk rekening gehouden wordt met landschappelijke en cultuurhistorische waarden en rekening wordt gehouden met bewoners, bedrijven en recreanten. De handreiking Ruimtelijk Kwaliteit van het waterschap Rivierenland was hierbij het startpunt. De koers van de dijk en het gebied waarin de dijk gelegen is zijn bepalend geweest voor de visie rondom de leefbaarheid. Ook is vanaf het begin in de verkenningsfase gestuurd op duurzaamheid in het ontwerp van de dijk.
In opdracht van waterschap Rivierenland is in 2015 de Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit Dijkversterking GoWa opgesteld. Deze is vastgesteld door de bestuurlijke begeleidingsgroep. De handreiking geeft het kader voor de landschappelijke inpassing van deze dijkversterking.
In de handreiking worden 3 aandachtsvelden aangehouden, namelijk:
1. Het dijklandschap:
2. Het dijktracé:
3. Bijzondere ensembles:
Daarnaast geeft de Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit principes voor de inrichting mee. De eerste is de balans die er gezocht moet worden tussen het lokale maatwerk en een herkenbaar en continu dijkprofiel in de lengterichting. Het dichter bij de dijk brengen van het gebruik vormt een tweede. De dijk zelf is compact en het beheer gaat zoveel mogelijk over naar de aangrenzende particuliere eigenaren en gebruikers. De bermen van de dijk worden waar mogelijk vloeiend aangeheeld met het maaiveld. Tot slot wordt gepleit voor een inrichting zonder 'poespas'.
Zorgvuldige omgang met bestaande waarden
Langs de dijk bevindt zich een groot aantal cultuurhistorische en archeologische waarden. Belangrijke waarde in het gebied is de Hollandse Waterlinie met als onderdelen Gorinchem Vesting, de Dalemse Sluis en Fort Vuren. Daarnaast is langs de dijk een groot aantal beschermde Rijks- en gemeentemonumenten zoals kerken, molens, woningen en het peilschaalhuisje gelegen als ook monumentale bomen. Achter de dijk ligt een aantal wielen. Dit zijn overgebleven kolkgaten van dijkdoorbraken. Karakteristiek voor de uiterwaarden zijn strangen; overgebleven delen fossiele rivierlopen. Bij de dijkversterking worden deze waarden zoveel mogelijk behouden, ingepast of versterkt.
Tracé op zijn plek
Het dijktracé is van grote betekenis als informatiedrager van de dijkgeschiedenis vanaf de Middeleeuwen en vertelt het verhaal van leven met water. Uitgangspunt voor het ontwerp is dat dit tracé met zijn scherpe knikken en vloeiende bochten op zijn plek blijft liggen zodat de rijke historie van de dijk en de strijd tegen het water afleesbaar blijft. Als het kan worden daarbij omdijkingen voorkomen en wordt de weg op de kruin gehouden als soort tribune voor het rivierenland.
Ranke kruin, gebruik tot aan de dijk
Uitgangspunt is dat de kruin rank en herkenbaar blijft en het gebruik weer dichter bij de dijk wordt gebracht. Het wegprofiel wordt op de bestaande, smalle breedte gehouden en er is een duidelijk hoogteverschil tussen berm en kruin zodat deze laatste herkenbaar en rank blijft. Als het kan worden buitenbermen voorkomen. Het beheer van de bermen aan de binnenzijde gaat over naar aangrenzende particuliere eigenaren en gebruikers. De 'dijk' zelf oogt daarmee opnieuw compact.
Bijzondere ensembles
Langs het traject is een drietal bijzondere ensembles opgepakt waar in de Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit bijzondere inzet is gevraagd, namelijk:
Het Linielandschap en de uiterwaarden, welke de Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit ook benoemt, zijn hier opgenomen onder respectievelijk bestaande waarden en het gebied.
Wonen langs de dijk
In de verschillende fasen van de dijkversterking is aandacht besteed aan het thema 'woongenot', vanaf de verkenning tot en met de realisatiefase. De bestaande woningen worden zoveel mogelijk behouden. Het wonen langs de dijk wordt gezien als een belangrijke bestaande waarde. Bij de dijklinten wordt de dijk, als er geen andere oplossingsrichtingen zijn, over het algemeen naar buiten toe versterkt.
Daarbij wordt ook gelet op het woongenot. Woongenot kan voor iedereen iets anders betekenen. In de afwegingen en keuzes voor het voorkeursalternatief in het MER is het thema woongenot omschreven als: de beleving van de ruimte om de woningen. Hier wordt een combinatie van uitzicht, licht, afstand tot de dijk en weg en de mogelijke aantasting van de tuin bedoeld. Bij het uitwerken van het voorkeursalternatief tot een meer gedetailleerd ontwerp is opnieuw gekeken naar welke verandering in woongenot wordt verwacht. Tijdens keukentafelgesprekken is een nog beter beeld gekregen van wat woongenot voor de bewoners aan de dijk betekent. De resultaten van de effectbeoordeling zijn gebruikt bij de lokale inpassing van de dijk en het detailontwerp.
Gastvrije Waaldijk
De komende jaren wordt de noordelijke Waaldijk tussen Gorinchem en Nijmegen versterkt. Daarom hebben de gemeenten West Betuwe, Tiel, Neder-Betuwe, Overbetuwe, Nijmegen en Lingewaard met Waterschap Rivierenland, Provincie Gelderland en de ANWB het initiatief genomen om er gezamenlijk een 'Gastvrije Waaldijk' van te maken. Een 80 kilometer lange dijk met één uitstraling en dezelfde kenmerken: een Waaldijk met een gastvrij karakter, waar de fiets de hoofdgebruiker is en de auto te gast.
Tijdens het voortraject zijn door bewoners al eerder wensen ingebracht, bijvoorbeeld over verkeersveiligheid op de dijk, bankjes, bloemrijke dijken of uitkijkpunten. Deze al eerder ingebrachte wensen worden, samen met de uitgangspunten uit 'Gastvrije Waaldijk', gebruikt bij het maken van het ontwerp. Zo wordt de 'Gastvrije Waaldijk' ontworpen als een dijk waaraan bewoners, bedrijven en belanghebbenden hebben meegedacht en meegewerkt.
Relatie met de uiterwaarden
De uiterwaarden langs de Waal vormen voor het gebied een karakteristiek en waardevol landschappelijk, recreatief en natuurlijk gebied. In de Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit en in het programma Panorama Waal heeft de provincie aangegeven deze waarden te willen versterken. Waar kansen liggen sluit de dijkversterking hierbij aan.
De dijkversterking GoWa 'raakt' het buitendijks gebied op verschillende manieren. De dimensies van de nieuwe dijk hebben een grote invloed op het landschap aan beide zijden van de dijk. Buitenwaartse versterkingen brengen een compensatieopgave met zich mee voor rivierkunde en voor natuurwaarden. Deze opgave kan worden ingevuld door herinrichting van een aantal uiterwaardgebieden. Herinrichting van uiterwaarden is ook een wens die naar voren is gebracht door de ensemblewerkgroepen. Zij zien mogelijkheden om de uiterwaarden aantrekkelijker en toegankelijker te maken voor recreatie.
Het waterschap Rivierenland heeft de ambitie om een duurzame dijkversterking te realiseren. Daarom is al vanaf vroeg in de verkenningsfase gestuurd op duurzaamheid. De basis voor de duurzaamheidsaanpak is de Aanpak Duurzaam GWW. Dit is een procesmatig stappenplan waarmee duurzaamheid integraal wordt meegenomen in het primaire proces van verkennen, planuitwerking en realisatie. Centraal in de Aanpak Duurzaam GWW staat het Ambitieweb, een analysetool (grafiek) die werkt met de twaalf sturingsthema's voor duurzaamheid en drie prestatieniveaus. De sturingsthema's voor duurzaamheid zijn bijna allesomvattend. Hierdoor blijft het risico van een te brede en/of verkeerde benadering bestaan. Daarom heeft de stuurgroep van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) in mei 2017 de volgende drie focusgebieden voor duurzaamheid in HWBP projecten vastgesteld:
Inleiding
In deze paragraaf wordt in het kort ingegaan op het ontwerp van de dijkversterking. Verder wordt een toelichting gegeven op de werkwijze hoe men tot het ontwerp is gekomen en het vastgestelde voorkeursalternatief (VKA) in het MER. Aan het einde van deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de weg naar het definitief ontwerp.
Het vastgestelde voorkeursalternatief
Op 16 oktober 2018 is door het College van Dijkgraaf en Heemraden (CDH) van Waterschap Rivierenland het VKA voor de Dijkversterking GoWa vastgesteld, met uitzondering van enkele dijkvakken (dijkvak 3a t/m 3d, de Kerkewaard en dijkvak 10a nabij het Heuffterrein).
Het VKA bestaat uit een combinatie van versterking in grond en van langsconstructies. Het gaat om ongeveer 6 kilometer binnenwaartse versterking in grond (waarbij de dijk zoveel mogelijk aan de landzijde wordt versterkt), 9 kilometer buitenwaartse versterking in grond (waarbij de dijk zoveel mogelijk richting de rivier wordt versterkt) en 6 kilometer langsconstructies (waarbij de dijk door middel van constructies zo klein mogelijk wordt gehouden). De buitenwaartse versterkingen zijn vooral toegepast in de dijk langs de Crobsche Waard, de Herwijnense Benedenwaard tot Vuren en langs de Woelse Waard. De constructies zijn vooral toegepast om cultuurhistorische waarden en woningen te sparen op locaties waar buitenwaartse versterking geen optie bleek te zijn.
Een VKA met een grote impact
Tijdens de verkenningsfase werd duidelijk dat het ontwerp van de dijk een grote impact op de omgeving zou hebben en dat de kosten substantieel hoger zouden worden dan het bedrag dat oorspronkelijk begroot was. De nieuwe veiligheidsnorm, die sinds 2017 landelijk geldt, speelt hierbij een belangrijke rol.
Daarom is vanaf eind 2017 (grond)onderzoek opgestart om meer basisgegevens voor het ontwerp van de dijk te verkrijgen. Vervolgens is de periode direct na het vaststellen van het VKA gebruikt om kennis te ontwikkelen over het toepassen van de nieuwe rekenregels en de uitgangspunten voor het ontwerp van de dijk te verfijnen en deze bestuurlijk vast te stellen. Beide met als doel om het ontwerp van de dijk te optimaliseren tot een slankere maar toch veilige dijk. Vervolgens is het definitief ontwerp (DO) voor de dijk gemaakt waarin deze informatie is toegepast. Het ontwerp van de dijk is daarbij meer gedetailleerd.
Invullen witte vlekken
In het VKA zaten nog twee grote ‘witte vlekken’; één in deeltraject 3 (dijkvak 3a t/m 3d) en één in dijkvak 10a (nabij het Heuffterrein). Om op deze locaties een keuze te kunnen maken voor een voorkeursoplossing voor de dijkversterking was ten tijde van het vaststellen van dit VKA meer onderzoek nodig. Tijdens de planuitwerkingsfase is dit onderzoek uitgevoerd en is voor beide locaties alsnog een voorkeursoplossing voorgesteld.
Aanvullend grondonderzoek
De grond onder en rond de dijk is heel divers van opbouw. Dit betekent dat de grond overal anders reageert en dat per locatie moet worden bekeken wat er nodig is om de dijk te versterken.
Het ontwerpen van de dijk is in de verkenningsfase gestart met beperkte gegevens over de ondergrond. Vanwege deze lacunes in de gegevens moesten ‘voor de zekerheid’ grote zekerheidsmarges in het ontwerp worden verwerkt.
Zodra eind 2017 duidelijk werd dat de afmetingen van de nieuwe dijk zeer groot zouden worden, is er opdracht gegeven voor een uitgebreid, aanvullend grondonderzoek. De verwachting was namelijk dat meer gegevens over de ondergrond ervoor konden zorgen dat het ontwerp van de dijk op veel locaties slanker zou kunnen worden. Normaal gesproken wordt een dergelijk grondonderzoek uitgevoerd tijdens de planuitwerkingsfase, maar dit is bij GoWa naar voren getrokken.
Bij dit grondonderzoek zijn honderden boringen en sonderingen op en rond de dijk uitgevoerd. Bovendien zijn er ook peilbuizen en waterspanningsmeters geplaatst, die in de periode 2017-2019 de grondwaterstand bij zowel hoog- als laagwater in de rivier hebben geregistreerd.
De exacte samenstelling van de dijk is nu op veel meer plaatsen bekend en we weten door de metingen in 2018 hoe de dijk reageert bij zowel hoog- als laagwater. Deze kennis leidt tot de volgende optimalisaties:
Bij perioden van droogte wordt de grond sterker. Dit wordt veroorzaakt doordat de korrels harder op elkaar worden gedrukt, ze drijven als het ware niet meer in het grondwater. De grond onthoudt deze sterkte en zal dus in de toekomst sterker zijn dan voorheen. Dit wordt – door de metingen van het laagwater in de zomer van 2018 – aangetoond. Een sterkere grond resulteert in een kleinere dijk.
Verder is nu, uit metingen van het hoogwater in februari 2018, bekend dat de druk van de waterstand in de rivier minder sterk wordt doorgegeven naar de grondlagen onder en aan de polderzijde van de dijk dan eerder werd aangenomen. Dat betekent dat de binnendijkse bermen, die de tegendruk moeten leveren, ook kleiner kunnen worden ontworpen.
Kennisontwikkeling
Het project GoWa is één van de eerste projecten waar gewerkt wordt met het nieuwe ontwerpinstrumentarium en waarin de nieuwe rekenregels worden toegepast. In de afgelopen twee jaar is veel kennis ontwikkeld over het ontwerpen van de dijk met de nieuwe rekenregels. Bijvoorbeeld bij het bepalen van de nieuwe sterkte is nieuwe kennis toegepast wat heeft geleid tot een onderbouwde hogere sterkte waardoor de dijk slanker wordt. Deze kennis wordt ook benut bij het ontwerpen van de andere komende dijkversterkingen van waterschap Rivierenland en andere waterschappen.
Aanscherping van uitgangspunten waterschap Rivierenland
In de periode december 2018 - april 2019 is onderzocht of de uitgangspunten die waterschap Rivierenland hanteert voor de dijken aangescherpt kunnen worden, zonder in te boeten op de waterveiligheid. De uitgangspunten zijn in samenwerking met diverse experts van het waterschap en van kennisinstituten onderzocht en onderbouwd. De aanscherping van de uitgangspunten heeft geleid tot de volgende optimalisaties van het ontwerp:
Nadat het VKA is vastgesteld en de ontwerpuitgangspunten zijn herrijkt, is de ruimte die benodigd is voor de dijk bepaald. Op basis van dit ruimtebeslag per dijkvak is vervolgens een vloeiend ontwerp gemaakt, waarin overgangen van dijkvakken en opritten van wegen zijn meegenomen. Als laatste stap heeft maatwerk plaatsgevonden voor wat betreft de inpassing van woningen, perceelaansluitingen, rustpunten en boulevards. Het detailniveau van het ontwerp is zodanig gekozen dat belanghebbenden een goed beeld krijgen van de effecten van de dijkversterking op hun directe woonomgeving. De ruimtelijke inpassing en het meekoppelen van ambities vanuit de omgeving sluiten aan bij de duurzaamheidsambitie van het waterschap Rivierenland.
Op de kaart die onderdeel uitmaakt van het ontwerp-Projectplan Waterwet is de ligging van de nieuwe dijk weergegeven. Het definitief ontwerp bestaat uit een combinatie van versterking in grond en langsconstructies.
Figuur 5, Plankaart: Kaart van het ontwerp van de dijk en uiterwaarden
Uit de visie op een leefbare dijk volgen zes thema's die in het dijkontwerp nader zijn uitgewerkt:
Figuur 6, overzichtskaart de dijk is van ons allemaal
De zes onderdelen worden onderstaand verder (visueel) toegelicht. Ze maken allen integraal onderdeel uit van het ontwerp.
Bestaande waarden in het dijklandschap zoals rijks- en gemeentelijke monumenten (bijvoorbeeld kerken, molens, woningen en het peilschaalhuisje), wielen, monumentale en beeldbepalende bomen en kwelkades hebben een belangrijke rol gespeeld bij de keuze van het nieuwe tracé. Deze elementen zijn zoveel als mogelijk gehandhaafd om de geschiedenis van het rivierenlandschap herkenbaar te houden.
De dijk blijft behouden als een herkenbaar en continu landschapselement. Het typerende verloop van de dijk met scherpe knikken en bochten die de ontstaansgeschiedenis vertelt blijft behouden. De weg is in het dijkontwerp op de meeste locaties opnieuw op de kruin van de dijk gepositioneerd. De route heeft daarmee nog steeds de aantrekkelijke verheven positie, die zicht biedt op het omringende landschap en op de rivier.
In het definitief ontwerp vindt het grootste deel van de versterking van de dijk plaats in grond, de continuïteit van het profiel is daarmee groot. De toepassing van een constructie is beperkt tot twaalf locaties langs de dijk waar een grondoplossing niet mogelijk is vanwege de bestaande waarden.
Om de ervaring van de dijk als scherpe landschappelijke grens vast te houden, is bij de inpassing van de dijk gekozen voor doortrekken van het grondgebruik tot onderaan het hoge dijklichaam. Ten behoeve van het gebruik van de berm kan - afhankelijk van het type grondgebruik - een leeflaag van circa 0,5 meter worden aangebracht. Het gebruik van de bermen zorgt dat deze visueel bij het omliggende landschap blijven horen. Door voldoende verschil tussen kruin en berm blijft de dijk herkenbaar. Er komen geen buitenbermen. De breedte van de kruin en het gekozen wegprofiel zijn over de gehele lengte van het tracé vrijwel gelijk. De kruin wordt ten opzichte van de huidige situatie niet of nauwelijks verbreed en blijft een rank voorkomen houden.
Het programma 'Gastvrije Waaldijk' omvat het ontwerp van een verkeersveilige en recreatieve dijk voor de noordzijde van de Waal over het gehele traject van Gorinchem tot voorbij Nijmegen. Inzet is enerzijds een herkenbaar wegprofiel met gemengd gebruik en een terughoudende weginrichting, anderzijds een versterking van het recreatieve gebruik door de realisatie van boulevards, rustpunten en Waaltrappen die inspelen op het tonen van het gebied en ‘het verhaal van de Waal’.
De locaties waar nu al bankjes aanwezig zijn (rustpunten) komen terug en worden herontworpen met het karakter van de 'Gastvrije Waaldijk' als uitgangspunt. Daarnaast zijn er op het dijktracé bij een aantal markante plekken met goed zicht op de rivier boulevards of tribunes toegevoegd. Denk aan de Kaap van Haaften en het Heuffterrein.
In het westen van het dijktraject kruist de Nieuwe Hollandse Waterlinie de Waal. De Nieuwe Hollandse Waterlinie staat op de Voorlopige lijst voor Nominatie als UNESCO Werelderfgoed. Het dijktraject doorsnijdt het cultuurhistorisch waardevolle linielandschap dat bestaat uit open inundatiekommen, komkeerkaden, sluizen en verdedigingswerken.
Langs het dijktraject ligt een aantal cultuurhistorische objecten en structuren in het landschap die samen het verhaal van de Nieuwe Hollandse Waterlinie vertellen. Van west naar oost zijn dit de Vesting Gorinchem, de Dalemse sluis, de drie Dalemse overlaten, de verdwenen dijkpost Hercules (onderdeel Oude Hollandse Waterlinie) en Fort Vuren. Dit zijn maatwerklocaties, omdat deze bijzondere elementen hier moeten worden ingepast. Hieronder worden deze locaties nader toegelicht.
Vesting Gorinchem
Vlakbij de entree naar Gorinchem wordt een constructie in de dijk aangebracht. Hierdoor kan de dijk steile taluds krijgen en wordt het ruimtebeslag ten opzichte van de huidige situatie verder beperkt. Bij het ravelijn, voor de courtine XIII-IX, wordt een verlaagd voetpad langs de zuidzijde van de dijk aangelegd, waardoor de doorsnijding van de vesting markant blijft. Aan beide zijden van de dijk wordt het ravelijn gerestaureerd. Daarnaast wordt ten zuiden van de dijk, nabij het wandelpad dat door de uiterwaard naar de Dalempoort leidt, een parkeerplaats gerealiseerd. Deze parkeerplaats is bedoeld om wild parkeren op de dijk, zoals in de huidige situatie gebeurt, tegen te gaan.
Figuur 7, Ontwerp en dwarsprofiel courtine en ravelijn Vesting Gorinchem
Dalemse Sluis
Bij de Dalemse Sluis wordt de, inmiddels verdwenen, westelijke batterij in het grondvlak gemarkeerd. Daarmee wordt beter zichtbaar dat de sluis onderdeel vormde van een ensemble in de verdedigingslinie. De schotbalkenloods en trafo worden geïntegreerd en er wordt een uitzichtpunt gecreëerd richting sluis en uiterwaard. Een trap biedt hier toegang tot de Woelse Waard.
Figuur 8, Ontwerp Dalemse Sluis
Dalemse Overlaten
Van de vier in het projectgebied liggende overlaten zijn er nog drie functioneel. Deze drie overlaten zijn momenteel herkenbaar in het wegdek van de dijk door een klinkerverharding in plaats van asfalt en de keerwanden in het dijktalud. Deze klinkerverharding diende om het in noodgevallen afgraven van de dijk ter hoogte van de overlaten te vergemakkelijken. In het ontwerp wordt voorgesteld de herkenbaarheid van de drie overlaten in het wegdek te behouden door middel van de klinkerbestrating. Ter plaatse van de overlaten wordt het wegdek bekleed met gebakken klinkers. De grens van de overlaten wordt zichtbaar gemaakt door het uitvergroten van de betonnen deksloof op de overgangsconstructie tussen dijk en overlaat. Deze overgang wordt ook zichtbaar in het wegdek (zie figuur 9).
Figuur 9, Profiel overlaten
Dijkpost Hercules
De batterij en coupure ter plaatse van de dijkpost Hercules uit 1794-1795 (pré-Nieuwe Hollandse Waterlinie) zijn volledig verdwenen. Voorgesteld wordt om hier een uitkijkpunt (Waaltribune met inundatiebalkon) te creëren met zicht op Slot Loevestein, de weerszijden van de dijk, de rivier en de inundatiekom. De locatie biedt een mooi overzicht. De verdwenen dijkpost wordt zichtbaar in een stoer object uitgevoerd in cortenstaal. Een kleine stalen maquette toont de oorspronkelijke vorm van het grondwerk van de verdedigingspost.
Figuur 10, Ontwerp dijkpost Hercules
Fort Vuren
De dijk rond het fort wordt voorzien van een constructie waardoor het profiel nagenoeg gelijk blijft. De parkeerplaats bij Fort Vuren wordt verplaatst naar een lager gelegen positie in het flauwe buitentalud. Hierdoor wordt de dijk beter herkenbaar en het uitzicht vergroot. De parkeerplaatsen, een uitkijkpunt met liniemeubilair en fietsenrekken worden in één lijn gerealiseerd.
Aan de oostzijde van Fort Vuren ligt een oud sluizencomplex en gemaal. Momenteel wordt onderzocht of dit complex gerenoveerd kan worden volgens het voorstel ‘Rondje Fort bij Vuren, DLG, 2014’. De oorspronkelijke sluiskom aan de oostzijde wordt hersteld, de sluis wordt ontdaan van de opgeschoten beplanting. Twee al bestaande bruggetjes zorgen voor een goede passage van het wandelpad.
Figuur 11, Ontwerp Fort Vuren
In het dijkontwerp is op plekken gekozen voor een buitendijkse versterking, hierdoor ligt er vanuit het project een opgave voor rivier- en natuurcompensatie. Deze opgave is aangegrepen om te komen tot een herinrichting van een viertal uiterwaarden langs het dijktracé. Het gaat hierbij om rivier- en natuurcompensatie in de uiterwaarden Woelse Waard, Heuffterrein, Herwijnense bovenwaard en Crobsche waard. In de uiterwaarden zijn verschillende voorzieningen zoals struinpaden, uitkijkpunten en parkeerplaatsen voorzien.
Als gevolg van de realisatie van de dijkversterking tussen Gorinchem en Waardenburg vinden ingrepen plaats in gebieden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN) en in areaal dat relevant is voor de KRW-doelen (ecologisch relevant areaal, oftewel ERA). Aantasting van NNN-gebied en van ERA moet worden voorkomen en, als er toch aantasting plaatsvindt, worden gecompenseerd.
De compensatie-opgave van het VKA bedroeg 5,92 ha in Zuid-Holland en 25,8 ha in Gelderland. Bij deze oppervlakken is rekening gehouden met een toeslagfactor voor beheertypen die een lange ontwikkelingstijd vragen. Daarnaast was nog 2 ha compensatie van ERA nodig. Het beleid in beide provincies, de toetsing aan de beleidsregels en de berekening van de compensatieopgave is uitgewerkt in het NNN-compensatieplan.
Uitgangspunten voor de invulling van de compensatieopgave zijn:
Op basis hiervan is de NNN-compensatie-opgave van het VKA ingevuld via een herinrichting in de Woelse Waard, het Heuffterrein en de Herwijnense Bovenwaard. Inzet voor de NNN-compensatie in de Crobsche Waard en de uiterwaarden voor Tuil blijken hiermee niet nodig. De Woelse Waard is momenteel al aangewezen als NNN-gebied, de compensatie gebeurt hier, in lijn met het provinciaal beleid, via een verbetering van de natuurwaarden. De beide Gelderse gebieden zijn nog niet aangewezen als NNN-gebied.
De locaties waarop de NNN-compensatie wordt ingevuld veranderen niet als gevolg van de kleinere opgave. De wijze waarop de compensatie plaatsvindt is beschreven in het NNN-compensatieplan,Bijlage 14 .
De kwaliteitsverbetering in de Woelse Waard wordt gecombineerd met de geul die wordt aangelegd als rivierkundige compensatie en met de KRW-doelen van Rijkswaterstaat.
De herinrichting van het Heuffterrein sluit aan bij de ontwikkeling van het gebied als recreatief uitloopgebied en de toekomstige bouw van een beperkt aantal woningen. De herinrichting van de Herwijnense Bovenwaard is een combinatie met het realiseren van een KRW-maatregel door Rijkswaterstaat.
De uiteenlopende dijklinten bij onder andere Dalem, Zeiving, Herwijnen en Hellouw zijn allen ingepast. De dijkversterking vindt hier buitendijks plaats waardoor de bestaande woningen ingepast kunnen worden. Daarnaast zijn er twee locaties waar een ambitie ligt voor woningontwikkelingen door derden. Binnen de dijkversterking wordt deze ontwikkeling niet onmogelijk gemaakt. Het gaat om de volgende locaties:
Het project betreft een traject van circa 23 kilometer aan de noordoever van de Waal, globaal gelegen tussen Gorinchem en Waardenburg. In algemene zin kan worden opgemerkt dat voor 6 kilometer van het traject gekozen is voor een binnenwaartse oplossing. Voor 9 kilometer is gekozen voor een buitenwaartse oplossing en voor circa 6 kilometer is een langsconstructie de oplossing.
In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op de veiligheid en het ruimtelijk ontwerp.
De doelstelling van het project is het realiseren van een veilige en leefbare dijk die uiterlijk 2023 voldoet aan de wettelijke hoogwaterveiligheidsnormen en past binnen de randvoorwaarden van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. De dijk wordt in 2026 opgeleverd. De uitgangspunten voor het ontwerp van de nieuwe dijk zijn gegroepeerd in drie thema's:
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor, of een besluit neemt over, projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen (gesloten spoor). Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'C-lijst') geeft de aard en omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben (m.e.r.-beoordeling). Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'D-lijst'). Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen zodra een project één of meer van de beschreven activiteiten in Onderdeel D bevat, ongeacht de omvang van deze activiteiten. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.
In figuur 12 zijn bovenstaande regels schematisch weergegeven:
Figuur 12, schematische weergave m.e.r.-(beoordelings)plicht
Op basis van artikel 7.6 van de Wet milieubeheer kunnen Provinciale Staten als aanvulling op de 'C-lijst' uit het Besluit m.e.r. in de provinciale milieuverordening (of provinciale omgevingsverordening) extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn. Provinciale Staten van Zuid Holland hebben in de Omgevingsverordening Provincie Zuid Holland geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die m.e.r.-plichtig zijn.
In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor, het open spoor, waardoor een plan m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een plan-m.e.r.
Situatie plangebied
Een dijkversterking kan nadelige gevolgen hebben voor het milieu kan hebben, reden waarin de procedure van de milieueffectrapportage doorlopen wordt en een milieueffectrapport (MER) is opgesteld (Graaf Reinaldalliantie, februari 2020). Het MER beschrijft de effecten van het totaal aan ingrepen op het milieu ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd voor welke activiteiten en welke formele besluiten de procedure van milieueffectrapportage moet worden doorlopen. Bij de dijkversterking GoWa zijn dit meerdere activiteiten en besluiten van onderdeel D bij de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage:
Het MER hoort bij de volgende besluiten:
De procedure voor het doorlopen van de m.e.r. is gestart met de publicatie van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) op 21 maart 2018. De NRD heeft van 22 maart tot en met 18 april 2018 ter inzage gelegen en iedereen kon zienswijzen indienen op de inhoud van de NRD. Daarnaast is een onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage (Cmer) om advies gevraagd over de reikwijdte en het detailniveau. De Cmer heeft haar advies op 27 maart 2018 uitgebracht. In totaal zijn 43 zienswijzen ingediend op de NRD. Alle ingediende zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een antwoord in een reactienota. Op basis van de ingekomen zienswijzen en adviezen heeft de provincie Gelderland advies gegeven over de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER.
In het MER zijn de verschillende relevante milieuaspecten als gevolg van de dijkversterking beoordeeld. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op deze verschillende milieuaspecten, waarbij het MER als input heeft gefungeerd. Het MER vormt een onderdeel bij dit Bestemmingsplan. Het MER (Bijlage 1) is met de daarbij horende bijlagen 2 tot en met 19 is eveneens (samen met het Projectplan Waterwet) opgenomen in een i-report dat te raadplegen is via https://terinzage.Gralliantie.nl .
Conclusie
Voor meerdere activiteiten dient een m.e.r.-procedure doorlopen te worden. Derhalve is een MER opgesteld. Deze dient als input voor de diverse milieuaspecten die hierna behandeld worden.
Inleiding
In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
Situatie plangebied
Verkeersveiligheid en bereikbaarheid
De verkeersveiligheid en bereikbaarheid van de dijk heeft te maken met onder andere de weginrichting en de inpassing van op- en afritten. Uitgangspunt hierbij is 'auto te gast'. Hieronder vindt u een nadere toelichting op de effecten van de dijkversterking op de verkeersveiligheid en bereikbaarheid.
Veiligheid weginrichting
Onderdeel van de dijkversterking betreft het opnieuw aanleggen van de weg op de dijk. Om de snelheid van gemotoriseerd verkeer op de dijk te verlagen is gekozen voor het principe 'auto te gast'. Hierbij maakt gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer van hetzelfde weggedeelte gebruik waardoor fietsers meer ruimte krijgen en automobilisten rustiger zullen rijden. Uitgangspunt is dat de weg zó wordt ingericht dat het voor weggebruikers duidelijker is welk gedrag van hen wordt verwacht. Dit gebeurt op basis van de principes die meegegeven worden vanuit het overkoepelende project Gastvrije Waaldijk, meer informatie vindt u hierover in paragraaf 4.1.2 van het project. De dijkversterking en de verbetering van voorzieningen voor fietsers en wandelaars leidt niet tot meer gemotoriseerd verkeer dan in de huidige situatie.
De principes van Gastvrije Waaldijk - waar ook bovenstaande uitgangspunten gelden - worden meegenomen in het ontwerp van de dijk. Het ontwerp van de weg is in onderstaande afbeelding weergegeven. Het is een profiel waarvan de afmeting aansluit op de bestaande situatie. De huidige rijweg op de dijk heeft een breedte van 4 tot 5 meter, waarbij de asfaltbreedte varieert en gemiddeld 4.00-4.30 bedraagt.. In het nieuwe ontwerp varieert de asfaltbreedte tussen 3 meter 80 en 4 meter 20. Deze worden aangevuld met bermverharding in de vorm van (gras)betonstroken. De precieze breedte moet nog worden bepaald. Dit is afhankelijk van aspecten als verkeersintensiteit en gebruik (bijvoorbeeld door landbouw- en vrachtverkeer). Hiervoor wordt maatwerk toegepast. (zie ook onderstaande afbeelding).
Doordat alle weggebruikers de weg delen, worden automobilisten gestimuleerd om langzamer te rijden. Dit komt de verkeersveiligheid van de weg op de dijk ten goede.
Figuur 12a Weginrichting conform Gastvrije Waaldijk
Op de buitenwaartse locaties komt de dijk (en daarmee ook de nieuwe weg) door de verschuiving van de kruin meer in het vrije veld te liggen heeft het verkeer meer zicht. Dit zorgt voor meer overzicht maar kan ook leiden tot hogere snelheden.
Onderdeel van een veilige weginrichting is ook een heroverweging van de 30 en 60 km/u zones. Op onderstaande afbeelding is de nieuwe indeling weergegeven. Binnen de 60 km/u zones wordt op gelijkwaardige dijkkruisingen een plateau gerealiseerd. Bovendien wordt de 30km/h zone afwijkend ingericht zodat dit het bewustzijn van de snelheid stimuleert.
Er zijn op de snelheidsregimes van 30 en 60 km/u twee uitzonderingen:
Ten slotte is verlichting van de weg een belangrijk punt als het gaat om de veiligheid van de weg. Uitgangspunt is dat verlichting wordt teruggeplaatst in 30 km/u zones en op kruisingen en in markante bochten langs het dijktracé. Dit betekent dat de verlichting langs de weg op de dijk op sommige locaties verdwijnt, terwijl deze op andere locaties juist wordt toegevoegd. De veiligheid op de dijk wordt hierdoor allesoverziend beter, omdat juist binnen 30 km/u zones verlichting het hardst nodig is. Nadere uitwerking van de exacte locatie van de verlichtingsarmaturen vindt plaats in de detailuitwerking van de dijk.
Onder de afbeelding vindt u meer informatie over de overzichtelijkheid van opritten en kruisingen.
Figuur 13,. verkeer en bereikbaarheid
Overzichtelijkheid opritten en kruisingen
Als gevolg van de dijkversterking moeten ontsluitingen van percelen worden aangepast. Op- en afritten van woningen kunnen grotendeels zo worden ingericht dat zij gelijkwaardig of beter zijn dan de bestaande oprit. Waar woningen verder van de weg komen te liggen (bij buitenwaartse versterkingen) ontstaat meer ruimte om de helling tussen de woningen en de weg op de dijk te overbruggen en worden de opritten en zijwegen over het algemeen minder steil. Dit is positief.
De opritten en zijwegen ter hoogte van constructies worden over het algemeen steiler dan in de huidige situatie. De helling van de opritten is op meerdere locaties een aandachtspunt. Soms is het mogelijk om de oprit te verlengen, zodat een acceptabel hellingspercentage wordt bereikt.
De inrichting van opritten en kruisingen worden geüniformeerd. Hierdoor worden enkele onduidelijke gelijkwaardige kruisingen bij aansluitingen met korte parallelwegen gewijzigd in uitritconstructies waardoor het gewenste gedrag van de gebruikers wordt verduidelijkt. Samengevat treedt er een toename op van de overzichtelijkheid van opritten en kruisingen.
Verkeersaantrekkende werking
De dijkversterking heeft geen verkeersaantrekkende werking ten aanzien van gemotoriseerd verkeer. Wel wordt de dijk aantrekkelijker gemaakt voor fietsers en voetgangers.
Parkeren
Parkeren langs de dijk is alleen toegestaan op daarvoor aangewezen en ingerichte locaties.
Conclusie
Door versmalling van de weg en door de verschillende voorzieningen, vanuit het principe 'auto te gast', die worden getroffen ontstaat een meer veilige verkeerssituatie. De veiligheid wordt nog meer vergroot door de uniforme inrichting van uitritten en kruisingen. De dijkversterking heeft geen verkeersaantrekkende werking tot gevolg. Parkeren is enkel toegestaan op daarvoor aangewezen locaties.
Daarmee is het bestemmingsplan uitvoerbaar voor wat betreft het aspect verkeer.
Wettelijk kader
Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.
Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.
Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).
Luchtkwaliteitseisen
Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Bij de besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekende mate')Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen ( inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Situatie plangebied
Het bestemmingsplan heeft een beherend karakter, zoveel mogelijk consoliderend voor wat betreft de functie verkeer, met enkele wijzigingen op kleine en/of ondergeschikte onderdelen. Er worden beperkte ontwikkelingen toegelaten die niet leiden tot een toename van het verkeer. De achtergrondwaarden van de relevante stoffen zijn in dit gebied zo laag, dat aangenomen kan worden dat grenswaarden in de toekomst niet als gevolg van dit plan overschreden zullen worden. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Stikstof
Het aspect stikstof is relevant voor natuur en komt derhalve nader aan bod in paragraaf 5.8.
Conclusie
Gezien de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt en de bestaande lage achtergrondwaarden van relevante stoffen, kan aangenomen worden dat de grenswaarden in de toekomst niet als gevolg van dit plan overschreden zullen worden.
Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit.
Wettelijk kader en inleiding
Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Ten aanzien van geluid maken we onderscheid in verkeerslawaai (weg, spoorweg en vaarweg) en industrielawaai. Spoorweg-, vaarweg- en industrielawaai zijn niet relevant voor dit plan en worden derhalve niet nader behandeld.
Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.
Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het erop neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.
Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.
Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:
Trillingen
In Nederland bestaat geen specifiek juridisch kader voor trillingen zoals deze geldt voor bijvoorbeeld geluid. Het juridisch kader wordt door wetgeving bepaald die niet specifiek voor trillingen is bestemd. Het civielrechtelijk kader wordt door het volgende bepaald. Partijen kunnen elkaar in geval van trillingshinder of –schade civielrechtelijk aanspreken op basis van een onrechtmatige daad.
Naast het juridisch kader is de jurisprudentie aangaande de meetrichtlijnen en normstelling van belang. In de gebruiksfase van de infrastructuur is de SBR B richtlijn “hinder voor personen in gebouwen” als normstelling te hanteren. De beoordelingssystematiek in de SBR B richtlijn “hinder voor personen in gebouwen” kent streefwaarden. Voor een gewijzigde situatie is de beoordelingssystematiek geënt op het “stand still principe”. Dit houdt in dat als in de bestaande situatie niet aan de streefwaarden wordt voldaan, er in de situatie na wijziging moet worden voldaan aan de waarden uit de nulmeting voor de wijziging.
Situatie plangebied ten aanzien van geluid
Omdat de weg op diverse locaties met de dijk mee naar de rivier toe verschuift is onderzocht of er een onderzoek nodig is naar de akoestische gevolgen van het verleggen van de weg. Een dergelijk akoestisch onderzoek is benodigd wanneer er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. De Wgh spreekt van een reconstructie als aan de volgende twee voorwaarden wordt voldaan:
De weg komt nergens dichterbij woningen te liggen en de intensiteit van het verkeer zal niet toenemen als gevolg van de dijkversterking. Daarom is er voor dit project geen akoestisch onderzoek nodig naar permanente effecten in het kader van de Wgh. In dit kader kan eveneens worden opgemerkt dat er geen sprake is van toename van verhard oppervlak tussen de weg en de bestaande woningen. Verhoging van de rijsnelheid voor verkeer ter hoogte van de woningen is niet aan de orde, aangezien de nieuwe weg hetzelfde karakter en profiel heeft als de huidige weg en voor de weg in het kader van Gastvrije Waaldijk de auto te gast is.
Situatie plangebied ten aanzien van trillingen
De weg komt nergens dichterbij woningen te liggen en de intensiteit van het (zware) verkeer zal niet toenemen als gevolg van de dijkversterking. Daarom is voor dit bestemmingsplan geen nader onderzoek gedaan naar het effect van trillingen.
Conclusie
Aangezien de weg nergens dichterbij woningen komt te liggen en de intensiteit van het verkeer niet zal toenemen als gevolg van de dijkversterking, veroorzaakt het bestemmingsplan geen hinder ten aanzien van geluid en trillingen. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft beide aspecten.
Wettelijk kader
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.
Hieronder zijn de gestelde eisen weergegeven:
Risico's voor (beperkt) kwetsbare objecten
Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (verder aangeduid met Activiteitenbesluit) stelt de eis dat geen kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-5 per jaar PR-contour als grenswaarde (zie afbeelding 5.2).
Het plaatsgebonden risico weergeeft de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit. De 10-6 per jaar PR-contour geeft een kans op overlijden van 1 op 1.000.000 weer en de 10-5 per jaar PR-contour geeft een kans op overlijden van 1 op 100.000 weer.
Tabel 14, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
Situatie plangebied
De route over de dijk is niet aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen en zal dit ook niet worden. Nieuwe risicobronnen worden niet mogelijk gemaakt. Ook maakt het plan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk.
De Waal is wel aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. De PR-contouren van deze route zijn gelegen binnen de oevers van de Waal en hebben daardoor geen effect op het plan. Ook andere in de nabijheid gelegen risicovolle activiteiten, zoals LPG-tankstations hebben geen effect op het plan.
Het plangebied wordt gekruist door een drietal gasleidingen en door een brandstofleiding. De PR-contouren als gevolg van deze leidingen liggen op de leidingen en zullen derhalve geen effect hebben op het plan. Deze gasleidingen en brandstofleiding hebben een beschermend regime gekregen middels een respectievelijk de dubbelbestemmingen 'Leiding – Gas' en 'Leiding – Brandstof' met bijbehorend vergunningenstelsel. Deze stroken hebben een breedte van 5 meter aan weerszijden van de leiding.
Conclusie
Het plangebied laat geen nieuwe risicobronnen en -routes toe, daarnaast staat het bestemmingsplan geen (beperkt) kwetsbare objecten toe. Relevante gas- en brandstofleidingen hebben een beschermend regime gekregen.
Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect externe veiligheid.
Wettelijk kader en inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Situatie plangebied
Met betrekking tot de milieuhygiënische bodemkwaliteit heeft een historisch vooronderzoek bodem plaatsgevonden (RHDHV, 2015). Hierin is het gebied tussen de rivieras van de Waal tot 250 meter vanaf de dijk binnendijks geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat de te verwachten bodemkwaliteit te classificeren is als niet tot licht verontreinigd. Vertaald naar de huidige regelgeving (het Besluit bodemkwaliteit) is de te verwachten bodemkwaliteit te classificeren als 'voldoet aan de achtergrondwaarde' en 'wonen'.
Daarnaast zijn de bodemrisicolocaties (alarmlocaties) in beeld gebracht. Dit zijn locaties met een verhoogde kans op de aanwezigheid van bodemverontreinigingen, namelijk; stortplaatsen, baggerdepots, locaties waar bedrijfsactiviteiten plaatsvinden met een hoog risico op bodemverontreinigingen en niet gesaneerde locaties waar al een sterke verontreiniging is aangetoond.
Locaties waar mogelijk ernstige verontreiniging van de bodem voorkomt zijn in het VKA uitgesloten van het dijktracé. Saneringen (binnendijks) of bodemingrepen in ernstig verontreinigde grond (buitendijks) hoeven dan ook niet uitgevoerd te worden.
In de uiterwaard bij dijkvak 10a (Heuffterrein) ligt buitendijks een voormalige stortplaats. Deze zal worden vermeden en ligt buiten het plangebied.
Aangezien de functies waterkering, verkeer, agrarisch en groen geen gevoelige functies zijn en gezien het feit dat bodemkwaliteit te classificeren is als niet tot licht verontreinigd en bekende verontreinigingen gemeden worden, kan gesteld worden dat de kwaliteit van de bodem voldoende is voor het toekomstige gebruik.
Conclusie
De (water)bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader en inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Situatie plangebied
Ten aanzien van het aspect water zijn de volgende onderdelen behandeld: oppervlaktewater, grondwater, wateroverlast bij dijkwoningen en waterveiligheid.
Oppervlaktewater
De dijk tussen Gorinchem en Waardenburg is gelegen langs de Waal. Deze rivier is niet gestuwd en laat grote fluctuaties zien qua waterstand. De gemeten waterstand tussen 2000 – 2016 ter hoogte van Tiel, Zaltbommel en Vuren is weergegeven in onderstaande figuur.
Figuur 15, Waterstanden in de Waal ter hoogte van Tiel, Zaltbommel en Vuren
Zichtbaar is dat de Waalpeilen fluctueren tussen NAP +0 m en NAP +9,5 m. In 2003 is de hoogste en laagste Waalstand gemeten. De Waal laat een duidelijk verhang zien tussen Tiel en Vuren.
Grondwater
Om inzicht te verkrijgen in de (geo-)hydrologische effecten is een geohydrologisch model opgezet (Gralliantie, 2019).
De Waal heeft een zeer sterke invloed op de werking van het watersysteem direct rondom de rivier. Tijdens hoogwaterperioden heeft de Waal een sterk infiltrerende werking. De kwel binnendijks is dan maximaal. Tijdens een laagwatersituatie heeft de rivier een drainerende werking. Gemiddeld gezien heeft de Waal een infiltrerende werking en veroorzaakt daarmee kwel binnendijks. Bewoners ondervinden bij hoogwater en heftige regen soms wateroverlast.
De effecten van de dijkversterking en de maatregelen in de uiterwaarden op het achter de dijk liggende watersysteem zijn in kaart gebracht en getoetst aan het beleid van het waterschap Rivierenland. Hierbij is de toekomstige situatie bij drie kenmerkende rivierstanden onderzocht: hoogwater (zoals dat eenmaal in de tien jaar plaatsvindt), laagwater (idem) en een gemiddelde rivierstand. In deze drie hydrologische situaties mogen de effecten geen significant effect hebben op het huidige landgebruik. Voorgaande is conform de Richtlijn toetsing kwel en wegzijging van het waterschap Rivierenland.
Met het model is het effect onderzocht van de plaatsing van damwanden in hoogwatersituaties. Dit is gedaan voor verschillende typen bodemopbouw. Aan de rivierzijde vindt een kleine opstuwing plaats (van 5-10 centimeter) en aan de binnenzijde een kleine verlaging (idem). Het effect blijft ruimtelijk beperkt tot de zone van de dijk.
De vergravingen in de uiterwaarden zorgen voor kleine grondwatereffecten binnendijks en buitendijks.
Wateroverlast bij dijkwoningen
Het optreden van wateroverlast rond woningen kan niet met een modelberekening in kaart worden gebracht; daarvoor is het grondwatermodel te grof. Het voorkomen van wateroverlast is een ontwerpopgave die in de volgende fase ter hand wordt genomen. Daarbij wordt zowel gekeken naar de grondwaterstand (de zogenoemde freatische lijn) in het dijklichaam en de bermen, als naar de opvang en afvoer van het regenwater dat op de dijk en de bermen valt. In dit ontwerpproces wordt het optreden van wateroverlast zoveel mogelijk door een uitgekiend ontwerp voorkomen. Mogelijk worden daarbij maatregelen zoals drains en greppels in het ontwerp opgenomen.
Waterveiligheid
Dit plan heeft tot doel de waterveiligheid te vergroten middels het versterken van de dijk tussen Gorinchem en Waardenburg.
Watertoets
Dit bestemmingsplan is gelijktijdig met het Projectplan Waterwet in opdracht van het waterschap Rivierenland tot stand gekomen. Een goede waterhuishouding is één van de uitgangspunten voor het plan geweest.
Conclusie:
De effecten op het (grond)water zijn niet significant. Daar waar overlast ontstaat kunnen maatregelen getroffen worden.
Dit plan heeft als doel de waterveiligheid te verbeteren.
Gezien vorenstaande kan het bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het aspect water.
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Voorheen was de soortenbescherming in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming (Wnb).
De Wnb heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen, gebiedsbescherming als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het NNN, beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Wet Natuurbescherming is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dienen de initiatiefnemers een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.
Situatie plangebied
Bestaande waarden natuur en groen
Natura 2000 gebieden
Ter hoogte van de te versterken dijk zijn twee Natura 2000 gebieden gelegen; Natura 2000 gebied Rijntakken en Natura 2000 gebied Loevestein, Pompveld en Kornsche Boezem. Natura 2000 gebied Lingegebied & Diefdijk bevindt zich op circa 2 kilometer ten noorden van het plangebied. De uiterwaard ter hoogte van de dijkvakken 1a, 1b en 2a (in het oosten van het plangebied) maakt onderdeel uit van Natura 2000 gebied Rijntakken. Het Natura 2000 is aangewezen voor 11 habitattypen, 11 soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn, 12 broedvogels en 26 niet-broedvogels. Ter hoogte van de dijkvakken 1a, 1b en 2a ligt het beschermde habitattype vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen – H91E0A). Voor dit habitattype geldt de doelstelling 'behoud oppervlak' en 'verbetering kwaliteit'.
Natuurnetwerk Nederland en Groene ontwikkelingszone
Veel uiterwaarden maken daarnaast onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bij Vuren en Fort Vuren en het westelijk deel van deeltraject 8 (Zeiving) is ook binnendijks gebied aangewezen als NNN. In Gelderland wordt het NNN het Gelders Natuurnetwerk genoemd (GNN). Rondom het Gelders Natuurnetwerk ligt waardevol landschap dat vervlochten is met de daaraan grenzende natuurgebieden: de Groene Ontwikkelingszone (GO). Voor deze zone geldt dat in een bestemmingsplan geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt mogen worden, als die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied.
Het beleid rond het Natuurnetwerk Nederland in Zuid-Holland en Gelderland en de bestaande kernkwaliteiten zijn beschreven in het NNN-compensatieplan.
Beschermde soorten
In het kader van de dijkversterking is eerst een Natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets Dijkverbetering Gorinchem - Waardenburg), Bureau Waardenburg, 2015 en vervolgens een uitgebreide natuurverkenning (Natuurverkenning dijkverscherming Gorinchem - Waardenburg) Bureau Waardenburg, 2018. Na het vaststellen van het Voorkeursalternatief is nog een aantal aanvullende veldonderzoeken uitgevoerd. De uitgebreide resultaten zijn beschreven in het Soortenmanagementplan deel I, dat een bijlage vormt bij het Projectplan Waterwet.
Voor informatie over het uitgevoerde onderzoek en de resultaten wordt verwezen naar het Soortenmanagementplan deel I.
Binnen het studiegebied is een aantal landschapselementen te onderscheiden die waardevol zijn voor beschermde soorten. Dit betreft onder meer bomenlanen (vleermuizen), binnendijkse wielen en wateren (amfibieën) en diverse bosschages (bever, kleine marterachtigen en amfibieën). Een aantal van de plassen staan in open verbinding met de rivier, andere liggen geïsoleerd en stromen alleen tijdens hoogwater mee. Belangrijke hotspots voor vleermuizen langs het dijktraject zijn Fort Vuren en de voormalige steenfabriek Vuren. Deze objecten fungeren als (winter)verblijfplaats voor vleermuizen en hebben een onderlinge relatie. Langs het traject bevinden zich in verschillende uiterwaarden beverterritoria, waaronder in de Crobsche Waard, Woelse Waard en Hondswaard. In de Crobsche Waard komen tevens kamsalamander, poelkikker en rugstreeppad voor. Poelkikker is ook op enkele andere plekken langs de dijk aangetroffen (onder andere in de Herwijnense Bovenwaard).
Verspreid langs het dijktraject bevinden zich territoria van vogels waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is. Het gaat hierbij om steenuil, ransuil, buizerd, ooievaar, gierzwaluw en huismus. De dijkvegetaties herbergen geen beschermde flora maar wel soorten die karakteristiek zijn voor het rivierengebied zoals gewone agrimonie, echte kruisdistel en brede ereprijs.
Bomen en houtopstanden
Langs de dijk bevinden zich verspreid diverse bomen en houtopstanden. Er is een inventarisatie gemaakt van houtopstanden buiten de bebouwde kom en buiten tuinen. Dit in verband met compensatie vanuit de voormalige Boswet (inmiddels Wet natuurbescherming). Daarnaast geldt de kapvergunningplicht volgens de Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV) van Gorinchem en West Betuwe. Hiervoor zijn de bomen binnen het ruimtebeslag van de voormalige gemeente Neerijnen van naam en doorsnede voorzien.
Kaderrichtlijn Water
De Waal is aangewezen als waterlichaam in het kader van de Kaderrichtlijn Water. Alle KRW-oppervlaktewaterlichamen moeten uiterlijk in 2027 voldoen aan de gestelde waterkwaliteitseisen.
Invloed op instandhoudingsdoelen Natura 2000
Er is geen sprake van ruimtebeslag binnen Natura 2000-gebied Rijntakken of verstorende effecten op soorten van de Habitatrichtlijn en/of Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten komen niet voor binnen de invloedszone van de dijk of zijn niet gevoelig voor de mogelijke verstoring (zicht, geluid) samenhangend met de dijkversterking ter plaatse. Derhalve zijn er geen effecten op habitatrichtlijnsoorten. Binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aan de dijk ter plaatse van dijkvak 1a, 1b en 2a, is geen geschikt broedbiotoop voor vogelrichtlijnsoorten waarvoor aan Rijntakken een instandhoudingsdoelstelling is meegegeven, aanwezig. Derhalve zijn er geen effecten op broedvogels binnen de Vogelrichtlijn. Binnen het telvak waar het Natura 2000-gebied Rijntakken ter plaatse van de dijk (dijkvak 1a, 1b en 2a) valt, (en dat groter is dan het Natura 2000-gebied ter plaatse en groter dan de invloedssfeer van de dijk) komen de volgende niet-broedvogels binnen de Vogelrichtlijn voor: aalscholver, bergeend, fuut, pijlstaart, slobeend, tafeleend, tureluur, wintertaling, brandgans, grauwe gans, kolgans, smient, grutto, kievit, krakeend, kuifeend, meerkoet, scholekster, wilde eend en wulp. In de huidige situatie is er sprake van beweging op de dijk van wandelaars en fietsers (die wellicht zo nu en dan stil staan om over het gebied te kijken). Hier zijn de vogels op aangepast: er is gewenning opgetreden.
Stikstofdepositie
Gebruiksfase
De gebruiksfase heeft geen toename of verandering van uitstoot van stikstofverbindingen tot gevolg.
Aanlegfase
De uitvoeringshandelingen gaan gepaard met de uitstoot van stikstofverbindingen door materieel. De tijdelijke extra stikstofdepositie kan negatieve gevolgen hebben voor beschermde habitattypen in Natura 2000-gebieden. De effecten van de handelingen voor de dijkversterkingen Gorinchem - Waardenburg en het naastgelegen Tiel - Waardenburg (TiWa) zijn tezamen in kaart gebracht en passend beoordeeld vanwege de overlappende uitvoeringsperiode. Voor deze effecten wordt een vergunning Wet natuurbescherming aangevraagd.
Uit de berekeningen blijkt dat sprake is van een tijdelijke bijdrage van meer dan 0,00 mol per hectare per jaar (mol/ha/jr) op meerdere habitattypen/leefgebieden in meerdere Natura 2000-gebieden.
Voor de habitattypen/leefgebieden waarvoor significante negatieve effecten niet zijn uit te sluiten is de zogenoemde ADC-toets uitgevoerd.
Als er geen zekerheid is dat een plan of project geen significante effecten heeft, een vergunning alleen kan worden verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. geen alternatieve oplossingen
De dijk beschermt het achterland tegen hoogwater vanuit de rivier de Waal. De dijk moet voldoen aan een wettelijke norm die is vastgelegd in de Waterwet. De dijk voldoet op dit moment niet. Voor het versterken van de dijk bestaan geen alternatieve oplossingen.
In het MER zijn alternatieven afgewogen voor het ontwerp van de dijk. In alle alternatieven wordt voldaan aan de veiligheidsnorm. De alternatieven die zijn onderzocht in het MER hebben onder meer betrekking op de ligging van de dijk (inclusief de steunbermen) en op de toepassing van materialen voor de versterking van de dijk. Uit deze alternatieven is door het bestuur van Waterschap Rivierenland een voorkeursalternatief gekozen, waarbij zo goed mogelijk rekening is gehouden met het sparen van alle bestaande waarden in de omgeving. In de berekening van de tijdelijke uitstoot met het model Aerius is uitgegaan van materieel (zoals vrachtwagens, bulldozers en materieel om damwanden te plaatsen) dat voldoet aan de stand der techniek.
b. dwingende redenen van groot openbaar belang
De dijken beschermen dijkring 43 (Betuwe en Tieler- en Culemborgerwaarden) tegen hoogwater vanuit de rivier de Waal. Het belang is dat de dijk de inwoners en alle economische waarden in het gebied, inclusief vitale infrastructuur, beschermt tegen overlijden en vernietiging door een overstroming. Dit is een dwingende reden van groot openbaar belang.
Het project voldoet aan de eerste twee voorwaarden. Daarnaast vindt compensatie plaats.
c. compensatieplan
Van de habitattypen waarvoor significante effecten in deze analyse niet worden uitgesloten is berekend wat de compensatie-opgave is voor de tijdelijke depositietoename.
De compensatie vindt plaats door minimaal 100 m2 stroomdalgrasland en minimaal 100 m2 glanshaverhooiland te realiseren binnen het Natura 2000-gebie Rijntakken.
Invloed op leefgebieden van beschermde soorten
Binnen de periferie van de dijkversterkingswerkzaamheden komen verschillende beschermde soorten voor van de soortgroepen vogels, zoogdieren en amfibieën. Zie voor het onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten het Soortenmanagementplan deel I. Werkzaamheden kunnen direct (bijvoorbeeld ruimtebeslag) of indirect (bijvoorbeeld verstoring) effect hebben op de vaste rust- en verblijfplaats van beschermde soorten. Een enkel dijkvak uitgezonderd, vindt vrijwel langs het hele traject aantasting van zomer-/paarverblijven van gewone dwergvleermuis (en een enkele keer van ruige dwergvleermuis) plaats. Aantasting van vliegroutes voor vleermuizen langs opgaande vegetatie speelt op enkele locaties. Het verdwijnen van opgaande vegetaties (struweel en bosschages) leidt tevens op het aantasten van leefgebied van kleine marterachtigen (wezel, hermelijn en bunzing) en/of bever. Enkele objecten binnen het ruimtebeslag zijn geschikt voor steenmarter en verdwijnen hierdoor.
Bij vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (ransuil, steenuil en huismus) is het effect veelal beperkt tot aantasting van het leefgebied (territorium). In enkele gevallen verdwijnt (ook) de nestlocatie (ooievaar en buizerd). De effecten op amfibieën variëren per dijkvak. In dijkvakken 1b en 2a verdwijnt compleet leefgebied van de kamsalamander, terwijl dit effect in dijkvakken 4b, 5a, 5b en 5b 'beperkt' blijft tot overwinteringsbiotoop. Dit laatste geldt ook voor rugstreeppad en poelkikker.
In het Soortenmanagementplan deel II, (dat een bijlage vormt bij het Projectplan Waterwet) zijn de (potentiële) effecten op beschermde soorten beschreven en de maatregelen die worden genomen om de effecten te mitigeren.
Invloed op bomen en houtopstanden
Effecten op oppervlakte bomen en houtopstanden zijn afgerond op twee decimalen. In totaal wordt 7,08 hectare geraakt, variërend van 0,01 tot 0,52 hectare per dijkvak. Veel van deze houtopstanden liggen in NNN en gaan mee in de NNN-compensatie, zie ook hiervoor onder het kopje 'Invloed op kwaliteit NNN en Groene Ontwikkelingszone'. In 24 dijkvakken worden geen houtopstanden geraakt. Alle beeldbepalende en/of monumentale bomen binnen het ruimtebeslag worden gespaard.
Effecten op Kaderrichtlijn Water
Voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) is bepaald wat het ruimtebeslag zal zijn van het Ecologische Relevant Areaal (ERA). In totaal zal er sprake zijn van ruimtebeslag van 2,8 hectare ERA. Er is alleen sprake van ruimtebeslag in het onderdeel 'niet verbonden met het zomerbed'. Hiervan overlapt 2,2 hectare met NNN-areaal waar ook ruimtebeslag plaats vindt. Omdat er geen dubbelcompensatie hoeft plaats te vinden, wordt deze 2,2 hectare ERA gecompenseerd met de NNN-compensatie. Compensatie hiervan vindt plaats middels de ontzandingslas in de Crobsche Waard, waarlangs flauwe oevers worden gerealiseerd.
Conclusie
Effecten op beschermde soorten zijn niet uit te sluiten. Effecten op gebieden; Natura 2000-gebieden, NNN en KRW oppervlaktewaterlichamen treden op. Voor het verdwijnen van en/of de negatieve effecten op deze beschermde soorten en gebieden vindt mitigatie dan wel compensatie plaats. Hiertoe zijn compensatieplannen opgesteld.
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect ecologie.
Wettelijk kader
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) zijn de uitgangspunten van het in 1992 ondertekende Europese Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische waarden te beschermen, zonder meer maatschappelijke last te veroorzaken dan nodig is. Wat er moet gebeuren, verschilt per gebied en regio, dus niet alle activiteiten zijn even ingrijpend.
De Wamz heeft vier belangrijke pijlers:
Erfgoedwet
In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988, samen met enkele andere wetten op het gebied van de bescherming van cultureel erfgoed, samengevoegd tot de Erfgoedwet. Met de Erfgoedwet wil de overheid het cultureel erfgoed in Nederland beter beschermen. De wet regelt de omgang met Rijksbeschermde gebouwde en archeologische monumenten en de beschermde stads- en dorpsgezichten.
Situatie plangebied
Cultuurhistorie
Langs de dijk bevinden zich diverse nederzettingen, die sinds de Middeleeuwen elk op hun eigen manier zijn gegroeid, vaak door de aanwezigheid van een oeverwal. Deze historische dorpskernen liggen dichtbij en soms zelfs aan de dijk. Op grillige gronden is de bebouwing direct aan de dijk ontwikkeld en vormt een (historisch) dijklint langs de dijk.
Aan de dijk zijn ook typerende 'centrale functies' gesitueerd zoals kerken, begraafplaatsen en bestuursgebouwen, maar ook (voormalige) boerderijen en een grote variatie aan woonhuizen. Op en langs de dijk is een groot aantal beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten zoals kerken, molens, woningen en het peilhuisje gelegen. Gorinchem is tevens aangewezen als beschermd stadsgezicht.
Karakteristiek voor de uiterwaarden zijn strangen (overgebleven delen van oude rivierlopen). Op enkele plaatsen ligt aan de buitenkant van de dijk land dat ooit binnendijks lag maar door teruglegging van de dijk buitendijks is komen te liggen. Dit oudhoevig land is te herkennen aan de verkaveling, die buitendijks in het verlengde ligt van de binnendijkse verkaveling. Ook liggen er langs het dijktraject diverse landgoederen.
De dijk langs de Waal is tot stand gekomen in de Middeleeuwen door het aaneenschakelen van toen aanwezige lokale dijken. Daardoor ontstonden dijkringen die rond 1400 gesloten werden. De dijk is in de loop der jaren meermaals versterkt en verlegd. Hierdoor is de dijk tussen de westkant van Herwijnen en Neerijnen bijzonder bochtig. Achter de dijk ligt een aantal wielen (onder andere bij Dalem en Vuren). Dit zijn overgebleven kolkgaten van dijkdoorbraken. Vanaf Haaften richting het westen zijn in het verleden achter de dijk kwelkades aangelegd om het kwelwater dat onder de dijk doorkwam tegen te houden (door middel van tegendruk). De kwelkades zijn door de laatste dijkversterking grotendeels verdwenen. Overige watergerelateerde objecten van historisch geografische waarden in het gebied betreffen kanalen (bijvoorbeeld de Oude Culemborgse haven), sluizen en de haven bij Tuil.
Bijzondere elementen in de dijk zijn de drie overlaten ten oosten van Gorinchem. Deze functioneren sinds 1742 en dienen om overstromingswater uit te laten als het achterliggende gebied overstroomd is. Langs de dijk staan daarnaast diverse beeldbepalende en (gemeentelijk beschermde) monumentale bomen.
Effect op beschermde (rijks)monumenten
In het kader van de dijkversterking is voor 49 monumenten een analyse gedaan of er sprake is van een ingrijpende aanpassing van het monument en of derhalve een vergunningaanvraag nodig is om een wijziging aan te brengen aan het monument. Voor 11 monumenten is een vergunningaanvraag nodig. Het effect op de monumenten waarvoor een vergunning wordt aangevraagd staat hieronder kort omschreven.
Terrein huis Nieuw Klingelenburg:
Er zijn werkzaamheden nodig op het terrein van huis Nieuw Klingelenburg. De werkzaamheden vallen buiten het gebied waar het voormalige Huis Nieuw Klingelenburg gestaan heeft (nabij de restanten van de slotgracht). Om piping te voorkomen wordt het waterpeil in de slotgracht bij hoogwater kunstmatig hoog gehouden. Om dit te realiseren wordt mogelijk een stuwtje geplaatst in het smalle gedeelte van de slotgracht.
Grenspaal Haaften-Tuil:
De grenspaal wordt verwijderd voor aanvang van de werkzaamheden en na afronding van deze werkzaamheden op dezelfde locatie teruggeplaatst.
Grenspaal Haaften-Hellouw:
De grenspaal wordt verwijderd voor aanvang van de werkzaamheden en na afronding van deze werkzaamheden op dezelfde locatie ten opzichte van de dijk (in het verlengde van de Zeiving) teruggeplaatst.
Boerderij Waalbandijk 115:
De boerderij komt verder van de dijk af te liggen. Verwijderen van grond rondom de woning mag niet leiden tot schade aan het monument.
Kasteelterrein Frissestein:
Het kasteelterrein is een archeologisch rijksmonument. Het terrein wordt ontzien bij de dijkversterking. Wel wordt in de directe nabijheid een geul gegraven in de Herwijnense Bovenwaard. Hierdoor kan de grondwaterstand sneller gaan stijgen en dalen. Langs de oever wordt een oeverbescherming aangelegd. Voor deze ingreep is een monumentenvergunning aangevraagd.
Peilhuisje:
Er is onderzoek gedaan naar het behouden van het peilhuisje op de huidige locatie. Met behulp van een langsconstructie kan het peilhuisje - functioneel in werking - behouden blijven op de huidige locatie.
Restant tankversperring:
Restanten bevinden zich onder de kruin en in het buitentalud. Restanten worden naar verwachting niet aangetast door het aanbrengen van een langsconstructie in het binnentalud. Nog zichtbare restanten worden ingepast.
Fort Vuren:
Het effect van het ontwerp voor de dijkversterking op het aardwerk van het Fort bij Vuren (met name het glacis en de fortgracht) wordt neutraal beoordeeld. Het realiseren van parkeerplaatsen aan de buitenzijde van de dijk, 1 meter lager dan de kruin heeft een gering negatief effect op de oorspronkelijke vorm van het fort (het glacis), maar het verlagen van de parkeerplaats heeft een positief effect op het schootsveld. Het totale effect wordt als neutraal beoordeeld.
Herwijnense uitwateringssluis:
De Herwijnense uitwateringssluis wordt dichtgezet met materiaal dat niet hecht aan het gemetselde gewelf (omkeerbare ingreep).
Grenspaal Merwededijk:
De grenspaal wordt verwijderd voor aanvang van de werkzaamheden en na afronding van deze werkzaamheden op dezelfde locatie ten opzichte van de dijk teruggeplaatst.
Gorinchem Vesting:
Om het aanzicht van de vesting zoveel mogelijk intact te houden wordt de dijk versterkt met behulp van een diepwand. Hierdoor blijft de slanke vorm van de dijk intact en daarmee het beeld van de vesting. Het ravelijn wordt weer zichtbaar gemaakt door de bosjes te verwijderen en de contouren opnieuw te profileren.
Nieuwe Hollandse Waterlinie
Gezien de grote cultuurhistorische waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (aanmelding bij UNESCO) is specifiek voor dit deel een Heritage Impact Assesment opgesteld. In deze HIA heeft een toetsing plaatsgevonden op het effect van de geplande ingrepen op de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Aan de westkant van het traject liggen in en bij de dijk enkele elementen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (aangelegd na 1815). De oorspronkelijk Middeleeuwse rivierdijk kreeg in de waterlinie de functie van liniedijk: aan de zuidkant konden inundaties gesteld worden. Omdat de hoger gelegen wijk ook een mogelijke toegang vormde, evenals de bevaarbare rivier, werd in 1844 fort Vuren gebouwd. Samen met kasteel Loevestein en de vesting Woudrichem aan de zuidkant van de rivier konden zo de rivier en de dijken afgegrendeld worden. Fort Vuren verdedigde ook de voor- en achterliggende inundatiesluizen. De plek waar het dijktracé de Nieuwe Hollandse Waterlinie kruist is zeer markant. Hier bevinden zich de vestigingswerken van Fort Vuren, Slot Loevestein, Woudrichem met bijbehorende schootsvelden, de achterliggende inundatievlakte en sluis.
Het ontwerp heeft effect op het aanzicht van de dijk als landschappelijk element. Het heeft echter op de uitgestrekte en vaak meer abstracte attributen van het hoofdkenmerk Strategisch Landschap en (deels) Watermanagementsysteem maar een zeer gering effect op de oorspronkelijke vorm en intactheid en geen effect op de (afleesbaarheid van de) functie. Daarnaast blijven de onderdelen compleet, omdat uitgangspunt in het ontwerp is dat er geen cultuurhistorische objecten verdwijnen.
Alleen ten oosten van het Fort Vuren, daar waar de kom doorloopt tot aan de dijk, verandert de gradiënt rivier – oeverwal/dijk – kom. Hierdoor is op deze locatie de relatie van het Strategisch Landschap met het onderliggende landschap en het Watermanagementsysteem niet meer zo goed afleesbaar. Omdat dit gebied grenst aan een essentieel onderdeel van de linie in het projectgebied, het gebied rond het Fort Vuren, wordt er voor gezorgd dat overgang naar dit gebied subtiel is en de relatie van het fort met de dijk als komkering/komkeerkade langs een open inundatiekom beleefbaar wordt gemaakt.
Bouwkundige ensembles en elementen
Doordat op circa tweederde van het dijktracé de positie van de kruin op de bestaande situatie blijft en bij bouwkundige ensembles en elementen deels wordt gewerkt met een langsconstructie blijft de impact beperkt. Dorpskernen en bijzondere ensembles zoals Kerkeneind en Hellouw blijven hiermee grotendeels gelijk aan de bestaande situatie. Bij Herwijnen en de dijklinten ontstaat een groter effect op de bestaande situatie. Binnen Herwijnen is gekozen voor grondoplossingen en constructies waardoor op korte afstand wisselingen ontstaan. Dit doet afbreuk aan de herkenbaarheid van het ensemble.
Het bochtige karakter van de dijk met de scherpe knikken en wielen blijft grotendeels behouden. Op enkele vakken worden knikken parallel aan de dijk naar buiten geschoven als we te maken hebben met een buitenwaartse versterking. De knik blijft, maar de link met het ontstaan raakt verloren.
Op locaties waar de dijk naar buiten wordt versterkt en waar dijklinten of dorpskernen aan de dijk liggen (bij Hellouw en ter hoogte van dijkvak 8a en 8d) vermindert bovendien de relatie van de bebouwing met de dijk. Dit is ook het geval in dijkvak 12c, waar de relatie tussen het wiel en de dijk vermindert als de dijk buitenwaarts wordt versterkt. In dijkvak 8a wordt door de buitenwaartse versterking een gedeelte van het buitendijks gelegen oudhoevige land aangetast.
Bij de omdijkingen wordt de doorgaande route bepalend voor de weginvulling. De omdijkingen worden niet gebruikt als route en krijgen een ondergeschikte invulling aan de doorgaande route. Deze blijft zoals nu door de historische kernen van Haaften, Kerkeneind en Herwijnen lopen. Hiermee komen de omdijkingen losser te liggen ten opzichte van de bestaande situatie. Binnen de aansluiting naar Gorinchem wordt de inrichting van de oude vestingweg versterkt. Dijkvak 14a en b krijgen een afwijkend wegprofiel. De Ravelijn wordt hersteld en de taluds ten westen hiervan worden steiler gemaakt. Hiermee wordt het watervlak groter gemaakt.
Archeologie
Archeologische verwachtingswaarden
Op basis van de archeologische verwachtingswaardenkaart kan gesteld worden dat er in een aantal dijkvakken ingrepen zijn voorzien in gebied met middelhoge en/of hoge archeologische verwachtingswaarden. In al deze dijkvakken kunnen verschillende oplossingen worden gevonden. Zo kan een oplossing gevonden worden door de grond binnenwaarts of grond buitenwaarts te verplaatsen, of via een langsconstructie (zie peilschaalhuisje) worden opgelost. Omdat in deze dijkvakken de mogelijkheid bestaat dat archeologische waarden worden aangetast als gevolg van de dijkversterking wordt archeologisch booronderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek kan nauwkeuriger bepaald worden of er archeologische waarden aanwezig zijn in de bodem.
Indachtig het uitgangspunt van de Wamz/verdrag van Valletta en zo ook hier gememoreerd de eerste twee bullets van de vier pijlers van de Wamz gaat het er vooral om dat archeologische zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven en dat de opsporing zo vroeg mogelijk in het planproces wordt gedaan.
Met het uitgevoerde booronderzoek worden kansrijke gebieden nader geselecteerd om de aard, datering, diepteligging, omvang, en fysieke en inhoudelijke kwaliteit van de vindplaats te kunnen bepalen. Het huidige uitgevoerde booronderzoek heeft dat allemaal (nog) niet kunnen bepalen.
Om als bevoegde overheid een juiste inschatting te kunnen maken over de eventuele behoudenswaardigheid moet in ieder geval t/m de waarderingsfase de AMZ-cyclus afgehandeld zijn. Archeologische begeleiding kan pas volgen ná de waarderingsfase, als namelijk om praktische reden een vindplaats niet ter plaatse behouden kan blijven. Die vindplaats moet wel als zodanig in beeld zijn.
Op dit moment is na het uitgevoerde booronderzoek nog geen sprake van vindplaatsen die in aanmerking komen voor begeleiding simpelweg omdat de resultaten van het booronderzoek nog niet zijn besproken met het bevoegd gezag. Doorgaans zal voor verdachte gebieden (met archeologische indicatoren) nader onderzoek plaats in vorm van proefsleuven. Op basis van deze waarderingsmethode kan bepaald worden of een vindplaats behoudenswaardig is (en waarschijnlijk opgegraven dient te worden) of niet.
Deelgebied Uiterwaarden
In het kader van het archeologisch vooronderzoek heeft op basis van een inventariserend veldonderzoek een aantal verkennende boringen plaatsgevonden in Deelgebied Uiterwaarden. De Regioarcheoloog Rivierenland heeft op basis van de boringen de volgende conclusies getrokken. Hij meldt namens West Betuwe akkoord te zijn met de resultaten en conclusies. Het advies om de aan te leggen strang nabij Kasteel Frissestein archeologisch te laten begeleiden in de Herwijnense Bovenwaard wordt overgenomen. Hiervoor dient een Programma van Eisen opgesteld te worden.
Voor wat betreft de uiterwaarden is geen vervolgonderzoek noodzakelijk vanwege de (uiterst) lage trefkans voor alle perioden.
Regulier archeologisch prospectieonderzoek gaat niet op voor opsporing van laat-paleolithische resten en mariene verwachting/scheepsresten. Het kan dus voorkomen dat sporen/vondsten hiervan tijdens de uitvoering tevoorschijn komen. Daarom is het, zoals door Vestigia reeds aangegeven, raadzaam om werkafspraak protocol archeologische vondsten bij uitvoering op te (laten) stellen. Een dergelijke protocol werd eerder opgesteld bij de dijkversterking Neder-Rijn/Lek Hagestein-Opheusden in 2015.
Het bestemmingsplan wordt niet aangepast ten behoeve van archeologie.
Deelgebied Dijktracé
Namens West Betuwe meldt de Regioarcheoloog Rivierenland akkoord te zijn met de resultaten en conclusies voor wat betreft het Inventariseren Veldonderzoek door middel van karterende boringen.
Het advies voor vervolgonderzoek door middel van proefsleuven wordt overgenomen. Dit vervolg geldt voor de dijkvakken 2a en 7k (hoge verwachting aangetoond, locaties vertegenwoordigen een zekere archeologische waarde).
Dijkvakken 3a, 10b en 13d (delen hiervan) behouden hun uitgangsverwachting aangezien hier op een later tijdstip nog aanvullend geboord zal worden. Mogelijk resulteert dit in een vindplaats die in aanmerking komt voor vervolgonderzoek.
Zowel het boor- als het proefsleuvenonderzoek dient plaats te vinden voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden. Het is aan Graaf Reinaldalliantie om de werkzaamheden tijdig in te plannen. Het resultaat van de onderzoeken kan zijn dat er een of meerdere behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig zijn in het plangebied. Van planaanpassing is hoogstwaarschijnlijk geen sprake. Derhalve zullen ze opgegraven dan wel archeologisch begeleid ontgraven worden.
De verwachting van de overige d.m.v. karterende boringen onderzochte dijkvakken wordt naar beneden bijgesteld. Deze deelgebieden zijn verder vrijgesteld van archeologisch onderzoek binnen de AMZ. Uiteraard bestaat altijd de kans dat onverwachts vondsten tevoorschijn komen. Volgens artikel 5.10 van Erfgoedwet dient de vinder direct melding te maken van de vondst opdat bepaald kan worden of enig belang gehecht kan worden aan de vondst vanuit wetenschappelijk oogpunt. Het is raadzaam om de werkwijze in een protocol vast te leggen, zoals ook is voorgesteld bij het booronderzoek in de uiterwaarden.
De volledige rapportage is terug te vinden als Bijlage 20 bij deze toelichting
Ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarden en archeologische waarden zijn dubbelbestemmingen opgenomen uit de vigerende plannen van de beide gemeenten. Het gaat hierbij om de dubbelbestemmingen zoals die ook te vinden zijn in de verschillende bestemmingsplannen van de gemeenten. De bestemmingen zijn 1 op 1 overgenomen. Voor deze dubbelbestemmingen geldt een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Archeologische waarden
Op locaties waar bekende archeologische vindplaatsen liggen (de historische kernen in Tuil, Haaften, Herwijnen en Vuren) zorgt voornamelijk een buitenwaartse oplossing voor effecten. In deze oplossing wordt de kruin van de dijk naar buiten verlegd en wordt de huidige dijk afgegraven. Eventuele resten in de dijk gaan daarmee verloren. Dit is het geval in dijkvak 4b (historische kern Haaften), 8a (historische kern Herwijnen), 8c, 8d en 10a (historische kern Vuren). Dit effect kan worden gemitigeerd door afgraving van het bestaande dijklichaam (ter hoogte van de historische kernen) onder archeologische begeleiding te laten plaatsvinden. Op deze wijze kunnen eventuele funderingsresten van historische bebouwing langs de dijk worden gedocumenteerd.
Van de vier aanwezige archeologische monumenten (AMK-terreinen) worden er twee monumenten geraakt als gevolg van de dijkversterking. Dit betreft in de eerste plaats het terrein van hoge archeologische waarde met resten van het voormalige huis Nieuw Klingelenburg (AMK-terrein 3.713). Op deze locatie wordt de bestaande binnenberm aan de binnenzijde van de dijk verlengd, waardoor het ruimtebeslag van de dijk hier met 13 meter toeneemt. De huidige watergang wordt gedempt en het maaiveld wordt met circa 2 meter opgehoogd. Er wordt een nieuwe watergang gegraven aan de teen van de nieuwe berm. De restanten van de hoefijzervormige gracht van huis Nieuw Klingelenburg worden niet geraakt door deze nieuwe sloot. Wel dient hier een pipingvoorziening te worden aangebracht, in de vorm van grind in de gracht.
Daarnaast is het terrein van hoge archeologische waarde met resten van het voormalig kasteel van de Heren van Arkel (AMK-terrein 6.801) van belang. Op deze locatie wordt deels een langsconstructie gerealiseerd en deels een oplossing in grond toegepast. Bij de oplossing in grond wordt een deel van de bestaande kruin van de dijk afgegraven en een deel opgenomen in de nieuwe binnenberm. Aan de buitenzijde wordt grond aangebracht tegen het buitentalud, waardoor het ruimtebeslag aan de buitenzijde toeneemt en er sprake is van een asverschuiving van circa 3 meter.
De andere twee AMK terreinen - de terreinen van de voormalige kastelen Wadestein en Frissestein - zijn tevens archeologisch rijksmonumenten. Deze terreinen blijven buiten de ruimte die nodig is voor de nieuwe dijk en worden als gevolg hiervan niet direct geraakt. Voor het voormalig kasteel Wadestein zijn geen indirecte effecten te verwachten als gevolg van bijvoorbeeld wijzigingen in grondwaterstanden.
Conclusie
Vastgesteld kan worden dat voor aantasting van cultuurhistorische waarden en archeologische monumenten oplossingen zijn gevonden, die leiden tot behoud of het intact laten en verplaatsen van de monumenten.
Ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarden en archeologische waarden zijn dubbelbestemmingen opgenomen. Voor deze dubbelbestemmingen geldt een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Het bestemmingsplan is voor wat betreft de aspecten archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.
Inleiding
Kabels en leidingen kunnen een belemmering vormen waar in de planontwikkeling rekening mee gehouden dient te worden.
Situatie plangebied
Voor wat betreft het onderdeel kabels en leidingen kan worden opgemerkt dat na toetsing van de Risicokaart voor Nederland vaststaat dat sprake is van een drietal aardgastransportleidingen en 1 leiding voor brandstof die binnen het plangebied liggen. Deze leidingen hebben respectievelijk een dubbelbestemming gekregen Leiding - Gas en Leiding - Brandstof. De betreffende bestemmingsplannen waar de leidingen in liggen blijven van kracht.
Conclusie
De ruimtelijk relevante leidingen worden beschermd en vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Standaard
Dit bestemmingsplan is opgesteld en ingericht conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Systematiek
Voor wat betreft de systematiek is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de vigerende bestemmingen binnen het plangebied. Hierbij zijn de bestemmingen in het Buitengebied als uitgangspunt gekozen. Bij het formuleren van de bestemmingen (mogelijkheden) is zoveel mogelijk eenzelfde opzet gekozen om een zekere mate van rechtszekerheid te creëren.
Over het algemeen geldt voor dijklichamen dat hier niet gebouwd mag worden. De bebouwingsmogelijkheden zijn om die reden zoveel mogelijk uit de verschillende bestemmingen gehaald.
Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Bij de opzet van de regels is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Neerijnen voor wat betreft de gemeente West Betuwe en het bestemmingsplan Buitengebied voor de gemeente Gorinchem.
Algemeen
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). De opbouw van de regels is als volgt:
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt, voorzover nodig, uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Hierbij is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan Buitengebied..
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de regels inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Agrarisch algemeen
De gronden die een agrarische bestemming krijgen in dit plan, krijgen een bestemming die overeenkomt met de bestemmingen uit de verschillende bestemmingsplannen Buitengebied van de respectievelijke gemeenten. Hierdoor zijn in plan een viertal agrarische bestemmingen opgenomen. Gelet op de ligging van deze bestemmingen, meestal dijklichaam, zijn de mogelijkheden binnen deze bestemmingen ingeperkt. Hieronder wordt kort ingegaan op de verschillende agrarische bestemmingen.
Artikel 3 'Agrarisch met waarden - Kleinschaligheid en reliëf'
Het plangebied ligt in kleinschalige gebieden die samen met houtopstanden in de vorm van onder andere houtwallen, houtsingels en boomgaardjes mede het gebiedseigen karakter vormen. Hieraan is de bestemming 'Agrarisch met waarden - Kleinschaligheid en reliëf' (AW-KR) toegekend. De kleinschalige gebieden moeten beschermd te worden. Daar waar sprake is van kenmerkende hoogteverschillen (geomorfologie) in het landschap worden deze beschermd. Deze waarden in het agrarisch landschap komen voor langs de Haarweg en de Merwededijk/Waaldijk.
Landschappelijk groen en groenvoorzieningen
In het plan wordt onderscheid gemaakt, vergelijkbaar met het bestemmingsplan Buitengebied in landschappelijk groen en groenvoorzieningen, die zijn ondergebracht in twee hoofdbestemmingen, te weten 'Natuur' en 'Groen'.
Artikel 5 'Natuur'
Gebieden met belangrijke natuurwaarden zijn bestemd tot 'Natuur'. Hieronder vallen tevens de gebieden die gelegen zijn in de Ecologische Hoofdstructuur (thans NNN) en de gehele buitendijks gelegen gebieden.
Het gaat hierbij in het bijzonder om de nader te onderscheiden karakteristieke bos- en natuurgebieden. Het gaat in dit plan om de instandhouding van de natuur en landschapswaarden in de uiterwaarden van de Waal met moerassen en nat grasland, afgewisseld met afgetichelde graslanden, grienden en kleinere wateren, zoals doorbraakwielen, klei- en zandputten, sloten en poelen. De begrenzing is aangepast aan het ontwerp van het dijklichaam op een aantal kleine onderdelen.
Artikel 4 'Groen'
Naast de bestemming 'Natuur' worden de overige groenvoorzieningen bestemd als 'Groen'. De overige kleine openbare groenstroken worden meegenomen in de verkeersbestemming. De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen en instandhouding van landschappelijke en ecologische voorzieningen en waarden. De natuurlijke- en landschappelijke kwaliteiten zijn ten opzichte van gronden met de bestemming 'Natuur' beperkter.
Artikel 6 'Verkeer'
In de bestemming ‘Verkeer’ zijn de wegen uit het plangebied opgenomen. De bestemming ‘Verkeer’ is voorzien van een flexibele regeling. Concreet betekent het voorgaande dat ook fiets- en voetpaden, bermen en bermsloten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen onderdeel zijn van de bestemming.
In het kader van de 'Gastvrije Waaldijk' worden verschillende recreatieve voorzieningen en landschappelijke elementen (linielandschap) gerealiseerd op en nabij de Waaldijk. In de planopzet zijn deze waar nodig meegenomen in de verkeersbestemming.
In de bouwregels is de maatvoering van de bebouwing opgenomen. Enkel gebouwen ten behoeve van het openbaar nut en elektrotechnische systemen zijn toegestaan binnen de bestemming ‘Verkeer’.
Dubbelbestemmingen algemeen
De 'nieuwe' (enkel-)bestemmingen binnen dit bestemmingsplan hebben eveneens tot consequentie dat de daar opgenomen dubbelbestemmingen opnieuw moeten worden opgenomen. De verschillende dubbelbestemmingen die in de beide gemeenten worden gehanteerd, zijn in dit plan 1 op 1 overgenomen.
Artikel 7 Leiding - Gas 'Leiding - Gas'.
Deze (dubbel)bestemming betreft de binnen het plangebied aanwezige (hoofdtransport) leiding voor gas.. De leiding is overeenkomstig de bestaande situatie bestemd en als zodanig beschermd.
Archeologische dubbelbestemmingen
De binnen het plangebied voorkomende waardevolle archeologische gebieden worden beschermd met deze dubbelbestemmingen. In elke dubbelbestemming is aangegeven bij welke omvang en diepte van een ingreep bij een omgevingsvergunningaanvraag een archeologisch rapport moet worden overgelegd, waaruit blijkt dat archeologische resten niet worden geschaad.
Water algemeen
Voor de Waaldijk is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming is het niet zonder meer toegestaan gebouwen of bouwwerken te plaatsen, zonder een omgevingsvergunning en een ontheffing van de Keur.
De beschermingszone worden weergegeven met een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. Wijzigingen van bestemmingen op gronden met de functie van waterkering of beschermingszone zijn alleen mogelijk als daardoor geen belemmeringen ontstaan voor het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering.
Artikel 16 'Waterstaat - Waterkering'
Deze bestemming is, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de primaire/regionale waterkeringen, zoals voorkomend op de legger en in de keur van het waterschap. Binnen deze bestemming mogen er geen gebouwen worden gebouwd. Bij omgevingsvergunning kan van deze regel worden afgeweken, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering. Verder zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van maximaal 3 m toegestaan. Voor het uitvoeren van diverse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen deze bestemming, is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig.
Artikel 17 'Waterstaat - Waterkering vervallen'
In de verschillende geldende plannen waarbinnen het dijklichaam ligt geldt al de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het nieuwe dijkprofiel zorgt ervoor dat op verschillende plekken deze dubbelbestemming kan worden ingeperkt en moet worden vervangen of uitgebreid. Voor vervanging en uitbreiding is de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Voor het verwijderen van de bestaande dubbelbestemmingen is deze specifieke bestemming 'Waterstaat - Waterkering vervallen' in stelling gebracht, zodat de beperkende maatregelen op deze percelen wordt weggenomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In het hoofdstuk ‘Algemene regels’ zijn regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening zoals de antidubbeltelbepaling. In het navolgende zijn de algemene regels beschreven die
specifiek van toepassing zijn op het onderhavige bestemmingsplan.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bouwregels opgenomen ten aanzien van maatvoering en bebouwingspercentages. De regels moeten als een aanvulling worden gezien op de maatvoering die is voorgeschreven in dit bestemmingsplan.
Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels worden de regels opgenomen met betrekking
tot de gebiedsaanduidingen. De gebiedsaanduidingen worden in de algemene
aanduidingsregels geregeld omdat ze betrekking hebben op meerdere bestemmingen.
Vrijwaringszone - dijk 1
Ter plaatse van de beschermingszone van de waterkering is een aanduiding opgenomen ter bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.
Vrijwaringszone - dijk 2
Bij deze vrijwaringszone gaat het om de grond die vallen onder de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering
Vrijwaringszone - molenbiotoop 400m
Deze aanduiding is opgenomen in een deel van het plangebied dat is gelegen binnen de invloedssfeer van de molen in Gorinchem. Om de windvang van de molen te beschermen is tot een straal van 400 meter de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400m' opgenomen. De gronden ter plaatse van de aanduiding zijn mede bestemd voor de bescherming van de functie van de molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element. Om de molen te beschermen, zijn regels opgenomen ten aanzien van de maximale hoogte van bouwwerken binnen de zone.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel omvat een afwijking bij een omgevingsvergunning voor onder andere het overschrijden van de maatvoeringsbepalingen en het toestaan van nutsvoorzieningen. Deze regels worden opgenomen om meer flexibiliteit in het plan te genereren en kleine afwijkingen van de planregels toch mogelijk te maken. Voorbeelden zijn het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut en het overschrijden van de in dit plan aangegeven maten, minimale en maximale afmetingen van bebouwing en terreinen met maximaal 10%.
Algemene wijzigingsregels
Dit artikel is opgenomen om de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1/2/3/4' te laten vervallen of juist om deze toe te kennen.
Verder geeft het de mogelijkheid om een wijziging naar de bestemming 'Bos', 'Natuur' en/of 'Water' mogelijk te maken. Een wijziging is alleen mogelijk ten behoeve van waterberging, ecologische hoofdstructuur, of ten behoeve van bos-, natuur-, of landschapscompensatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk is een artikel opgenomen die het overgangsrecht regelen voor de bebouwing en het gebruik van de bebouwing in het plangebied. In het andere artikel is opgenomen hoe de regels van dit plan aangehaald moeten worden.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen.
De ingrepen waarin dit bestemmingsplan voorziet vallen niet onder een van de categorieën bouwplannen, zoals genoemd in artikel 6.12, lid 1 Wro. Hiervoor bestaat dus niet de verplichting een exploitatieplan vast te stellen.
De dijkversterking vindt plaats in opdracht van het Waterschap Rivierenland.
Om de voorgenomen dijkversterking uit te kunnen voeren is ruimte en dus grond nodig. Het waterschap Rivierenland wil gronden binnen het waterstaatswerk, die blijvend nodig zijn voor de dijkversterking en na gereed komen daarvan en die belangrijk zijn voor het uitoefenen van een doelmatig beheer, in eigendom hebben of verkrijgen. Daarnaast is er tijdelijk grond nodig, als werkstrook of indien nodig de aanleg van gronddepots. Het waterschap streeft ernaar voor het tijdelijk gebruik van grond gebruiksregelingen af te sluiten met de betreffende rechthebbenden.
Grondaankoopbeleid
Het grondaankoopbeleid van het waterschap Rivierenland is vastgelegd in de nota Eigendommenbeleid 2019 van het Waterschap Rivierenland, vastgesteld door het algemeen bestuur bij besluit van 27 september 2019. Voor de HWBP (Hoogwaterbeschermingsprogramma)- projecten waar de dijkversterking Gorinchem – Waardenburg onderdeel van uitmaakt is het verwervingsbeleid nader uitgewerkt in de Regeling uitvoering eigendommenbeleid 2019, vastgesteld door het college van dijkgraaf en heemraden bij besluit van 6 augustus 2019 en vrijgegeven door het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland d.d. 27 september 2019.
In de Regeling uitvoering eigendommenbeleid 2019 zijn de relevante uitgangspunten van het eigendommenbeleid nader uitgewerkt. Hierdoor is naast verwerving van eigendom (aankoop), ook in een aantal gevallen het vestigen van een zakelijk recht mogelijk (bijvoorbeeld: erfdienstbaarheid op de binnenberm/steunberm).
Grondaankoopplan dijkversterking GoWa
Voor de aankoop en het gebruik van gronden voor het project Gorinchem - Waardenburg is een grondaankoopplan (grondverwervingsplan) met bijbehorende grondaankooptekeningen opgesteld. Dit grondaankoopplan omschrijft het beleid en de werkwijze van het waterschap Rivierenland voor de aankoop van de benodigde gronden of het (tijdelijk) gebruik ervan.
Belanghebbenden waarvan geen grond behoeft te worden verworven kunnen ook schade lijden als gevolg van de dijkversterking. De besluiten en feitelijke handelingen ter uitvoering van de in het Hoogwaterbeschermingsprogramma genoemde maatregelen kunnen nadelen veroorzaken voor derden. Hierbij kan gedacht worden aan waardevermindering van gronden en opstallen en inkomensschade.
Voor het in behandeling nemen en afhandelen van planschade- of nadeelcompensatieclaims is de Verordening schadevergoeding Waterschap Rivierenland van toepassing.
Over de afhandeling van planschade hebben de gemeenten Gorinchem en West Betuwe een planschade-overeenkomst gesloten. Alle kosten als gevolg van planschade komen voor rekening van het waterschap Rivierenland.
Voor de volledigheid wordt vermeld dat nadeelcompensatie als gevolg van het Projectplan Waterwet eveneens voor rekening komt van het waterschap Rivierenland.
Er zijn overeenkomsten gesloten tussen de gemeenten Gorinchem en West Betuwe en het waterschap Rivierenland over de economische uitvoerbaarheid. Alle kosten als gevolg van deze bestemmingsplanherziening komen ten koste van het waterschap Rivierenland. Het waterschap Rivierenland heeft hiertoe verschillende budgetten ter beschikking gesteld.
Hiermee is het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar voor de gemeente.
Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Aan de voorbereiding van dit bestemmingsplan, het Projectplan Waterwet en de milieueffectrapportage is een uitgebreid participatieproces vooraf gegaan. Dit participatieproces startte in 2014. In onderstaande afbeelding ziet u wanneer participatiemomenten hebben plaatsgevonden.
Figuur 16, overzicht participatieproces: participatiemomenten weergegeven middels tekstballonnen
De gemeente kiest er derhalve voor niet nog eens een voorontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen.
Op grond van artikel 3.1.1, lid 1 juncto artikel 3.1.6, lid 1 onder c Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op grond van artikel 3.6 Algemene wet bestuursrecht wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een ieder ter visie gelegd. Gedurende deze termijn kunnen zienswijzen worden ingediend.